Syntaxis
Zinsvolgorde
In het Egyptisch zijn er 3 hoofdsoorten in de zinsvolgorde. Er zijn 2 soorten nominale zinnen, die allebei een andere volgorde hebben en er is een verbale zin. Een van de soorten nominale zinnen begint met een zelfstandig naamwoord en bevat ook een werkwoord. Eigenlijk zoals het in het Nederlands ook wordt gevormd: Anna werkt (vr. 3e ev) in de tuin. De tweede soort nominale zin is gevormd uit een subject met predicaat. Het werkwoord is onzichtbaar in deze zin. Het wordt ook wel een equationele zin genoemd. Het afwezige werkwoord betekent altijd een vorm van zijn in het heden. Bijvoorbeeld: De man is groot. In het Egyptisch is ‘is’ niet zichtbaar. Anna groot (=Anna is groot) In de verbale zin wordt er begonnen met een werkwoord, waarbij er in het werkwoord duidelijk gemaakt wordt over welke persoon het gaat. Het onderwerp wordt dus niet expliciet genoemd. Zelfs het object kan in het werkwoord worden verwerkt. En het object wordt dan ook niet meer expliciet genoemd. Werken (1e pers. mv) in de tuin.(-we werken in de tuin) geeft (sub: mnl. 3e pers. ev. & obj: vr. 3e pers. ev.) een boek. (= hij geeft haar een boek.) Negatie Een ontkenning kan gevormd worden door /miš/ of door de affixatie van ma ...š aan een woord toe te voegen. Bevraging Gesloten (ja/nee) vragen worden gevormd door de verklarende zin uit te spreken met een rijzende intonatie. Voor andere vragen zijn er vraagwoorden die zowel aan het eind of aan het begin kunnen voorkomen. In prepositionele zinnen gelden andere ingewikkelde regels. Lidwoorden Het Egyptisch Arabisch kent één lidwoord. Dit lidwoord wordt gebruikt om een zinsdeel (zie genitief constructie hier onder) of woord bepaald te maken. Het is een prefix en wordt vast geschreven aan het woord waar het bij hoort. Afhankelijk van de eerste klank van het woord waar het lidwoord bij hoort, verandert de eerste consonant van het lidwoord mee (assimilatie). Het lidwoord kan voor een zelfstandig naamwoord maar ook voor een adjectief komen. Het adjectief past zich, zoals hierboven te lezen is, aan aan het zelfstandig naamwoord. Er bestaat geen onbepaald lidwoord in het Arabisch. Wanneer een onbepaald lidwoord in het Nederlands gebruikt wordt (een man), gebruikt men in het Arabisch de constructie 'één de man'. Genitief-constructie Het Arabisch kent de genitief-constructie om bezit aan te duiden. Het deel van de constructie dat bepaald is, is de eigenaar van het onbepaalde gedeelte van de constructie. “De deur van het huis” wordt in het Arabisch gevormd door “deur het huis”. Samengestelde zinnen Net als in het Nederlands, kent het Arabisch ook samengestelde zinnen. Ook hier komt nevenschikking en onderschikking voor. Nevengeschikte zinnen zijn gelijk in syntactische rang (Haiman & Thompson, 1984). Deze zinnen worden aan elkaar gevoegd door een voegwoord. Voorbeelden hiervan in het Arabisch zijn /wi/ 'en', /aw/ 'of', en /laakin/ 'maar' (Abdel-Massih, 1979). Ondergeschikte zinnen zijn niet gelijk in rang en zijn aan een hoofdzin gevoegd. Een ondergeschikte zin kan niet alleen staan, omdat het geen volledige zin is. Een ondergeschikte zin vormt altijd met de hoofdzin de volledige zin. (Haiman & Thompson, 1984). Ondergeschikte zinnen Binnen een ondergeschikte zin, zijn er bepaalde afhankelijkheden/regels tussen het predikaat (gezegde) en de matrix (de hoofdzin en bijzin samen) en tussen de syntactische structuur en de bijzin. Zo worden betrekkelijk voornaamwoorden gebruikt, om de ondergeschikte zin te verbinden aan de hoofdzin. Er wordt van twee losse zinnen, één zin gemaakt. (Haiman & Thompson, 1984). Ik ben naar New York geweest. Mijn zus woont daar. Ik ben naar New York geweest, waar mijn zus woont. Anders dan in het Nederlands kan het werkwoord in de ondergeschikte zin weggelaten worden, dit hoeft overigens niet. Zo is het mogelijk om te zeggen: Ana kalt lakin huwwa ma-kalsh Ik at, maar hij at-niet. De werkwoorden /kan/ 'was' en /ba?a/ 'is geworden' worden nooit in een bijzin weggelaten. In het Arabisch hebben deze werkwoorden geen betekenis van zichzelf (Anwar, 1979). Eerder hierboven aangegeven is dat er in het Egyptisch Arabisch één relatief voornaamwoord is: /ˀilli/. Dit voornaamwoord wat vertaald kan worden als 'wie, wat, welke, dat', wordt gebruikt om een bijzin aan een hoofdzin te voegen. Ir-raagil illi xaarig De-man die uitgaat In het Egyptisch Arabisch wordt in de bijzin het onderwerp gemarkeerd. Aho ir-raagil illi shaaf il-Hadsa Letterlijke vertaling: Hier-is de-man die zag het-ongeluk Hier is de man die het ongeluk zag Naast het voornaamwoord /ˀilli/, wordt ook het complement /inn/ 'dat' gebruikt, om zinnen aan elkaar te plakken. Iftakart innaha ma-kanitsh mabsuuta Letterlijke vertaling: Ik dacht dat-zij was-niet gelukkig Ik dacht dat zij niet gelukkig was Ook wordt het complement /koon/ 'zijn' gebruikt. Dit complement wordt vaak samen met het woord /inn/ gebruikt en mag ook vervangen worden door het woord /inn/. Andersom geldt dit niet, het woord /inn/ mag nooit vervangen worden door het woord /koon/. Andere voorkomende woorden die gebruikt worden zijn 'ashan' en 'la'. Deze woorden kunnen het best vertaald worden als 'als'. 'Ashan' kan ook gebruikt worden als 'omdat' (Jelinek, 1980). Er is geen sprake van inversie bij ondergeschikte zinnen in het Egyptisch Arabisch (zowel de hoofdzin als de bijzin behouden de standaard woordvolgorde, met inbegrip van prodrop). |