Morfologie
Zelfstandig naamwoorden
Zelfstandig naamwoorden hebben in het Oromo een mannelijk of vrouwelijk geslacht. Wanneer een zelfstandig naamwoord het onderwerp is van de zin, wordt er een achtervoegsel aan het woord toegevoegd. Voor mannelijke zelfstandig naamwoorden zijn dit: -ni, -n of -i, voor de vrouwelijke zelfstandig naamwoorden wordt -n of -tii gebruikt. Het proces van het maken van een nieuw samengesteld woord is hetzelfde als in het Nederlands: zelfstandig naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijk naamwoorden of voorzetsels worden samengevoegd om een woord met een nieuwe betekenis te krijgen. Ook het voegwoord fi ‘en’ kan zelfstandig naamwoorden, voornaamwoorden en bijvoeglijk naamwoorden bij elkaar voegen. Persoonlijk voornaamwoorden Het Oromo heeft net als het Nederlands voor elke persoon een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord. In de tabel hieronder verwijst ‘subject’ naar het onderwerp in de zin en ‘base’ verwijst naar het lijdend voorwerp. Afbeelding 4: persoonlijk voornaamwoorden
|
Bezittelijk voornaamwoorden
Het bezittelijk voornaamwoord volgt in het Oromo het zelfstandig naamwoord, waarbij in het Nederlands het bezit voornaamwoord ervoor wordt geplaatst. Elke persoon heeft een mannelijk en vrouwelijk vorm, de mannelijk vorm wordt gebruikt als het zelfstandig naamwoord mannelijk is en de mannelijke vorm wordt gebruikt als het zelfstandig naamwoord vrouwelijke is. Dit is vergelijkbaar met het Frans, maar dus anders dan in het Nederlands.
Het bezittelijk voornaamwoord volgt in het Oromo het zelfstandig naamwoord, waarbij in het Nederlands het bezit voornaamwoord ervoor wordt geplaatst. Elke persoon heeft een mannelijk en vrouwelijk vorm, de mannelijk vorm wordt gebruikt als het zelfstandig naamwoord mannelijk is en de mannelijke vorm wordt gebruikt als het zelfstandig naamwoord vrouwelijke is. Dit is vergelijkbaar met het Frans, maar dus anders dan in het Nederlands.
Afbeelding 5: bezittelijk voornaamwoorden
Aanwijzend voornaamwoorden
Aanwijzend voornaamwoorden lijken erg op die van het Nederlands. Aanwijzend voornaamwoorden worden ook onderscheiden of ze het onderwerp of lijdend voorwerp zijn van een zin. Als dat onderscheid is gemaakt, moet bij het enkelvoud gekeken worden of het om een mannelijk of vrouwelijk zelfstandig naamwoord gaat waarnaar zij refereren. Bij meervoudsvorm is dit niet nodig.
Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord wordt geuit met het oord wal dat ‘elkaar’ of ‘eenander’ betekent, zo wordt aangegeven dat een actie van twee kanten komt.
Getal
Oromo maakt nauwelijks gebruikt van meervoud op het zelfstandig naamwoord. In gevallen dat het toch wordt geuit, dan kan dat via de volgende manieren worden bereikt: getallen, een bijwoord (veel, weinig), een werkwoordsvorm in de meervoud of uit de context. Het Oromo kent wel achtervoegsels die gebruikt kunnen worden op het zelfstandig naamwoord om een meervoud te vormen, dat zijn er vier: -oota, -en, -wan en -aan.
Lidwoorden
Het Oromo kent niet net als het Nederlands bepaalde en onbepaalde lidwoorden. Deze worden anders geuit. Waar in het Nederlands de lidwoorden voor het zelfstandig naamwoord wordt geplaatst, wordt dit in het Oromo gedaan door of een achtervoegsel achter het zelfstandige naamwoord te plaatsen (bepaald) of een woord achter het zelfstandig naamwoord te zetten (onbepaald). De bepaalde lidwoorden ‘de’ en ‘het’ worden vertaald als de achtervoegsels -(t)icca voor mannelijk en -(t)itii voor vrouwelijk. Het onbepaalde lidwoord ‘een’ wordt gemaakt door het bijwoord tókko/tákka achter het zelfstandig naamwoord te plaatsen, wat grofweg vertaald kan worden als ‘een bepaalde’.
Naamval
Zelfstandig naamwoorden in Oromo kunnen worden gecombineerd met zeven naamvallen: accusatief, nominatief, genitief, datief, instrumentief, locatief en ablatief. Naamvallen kunnen worden geuit middels een achtervoegsel aan een woord, een verlenging van de laatste klinker van het zelfstandig naamwoord of door oor- en achterzetsels. Oromo maakt vooral gebruik van achterzetsels (Ali & Zaborski, 1990).
Bijvoeglijk naamwoorden
In Oromo hebben bijvoeglijk naamwoorden een grammaticaal geslacht. Het bijvoeglijk naamwoord kent een stam en een mannelijk of vrouwelijke uitgang (dat wordt door de context bepaald). Het meervoud van een bijvoeglijk naamwoord wordt gemaakt door gedeeltelijke reduplicatie: de eerste syllabe/lettergreep van het woord wordt verdubbeld. Tegelijkertijd wordt de laatste medeklinker van de eerste syllabe geassimileerd klanken worden meer gelijk) of gedissimileerd (klanken worden meer verschillend).
Een voorbeeld van assimilatie: jábaa à jajjábaa (jabjábaa).
En een voorbeeld van dissimilatie: guddaa à gurguddaa (gudguddaa).
Het komt vaak voor dat het bijvoeglijk naamwoord het meervoud krijgt. Hierdoor hoeft het zelfstandig naamwoord geen meervoudsvorm meer aan te nemen.
Een vergelijking wordt op dezelfde manier gemaakt als in het Nederlands. Hága ‘net zoveel’, ákka ‘net als’ en qíttha ‘gelijk aan’ worden gebruikt door tussen twee elementen in de zin geplaatst te worden, waardoor er een vergelijking ontstaat. De vergrotende trap wordt gemaakt door het achterzetsel -irra ‘dan’ te plaatsen. Tenslotte wordt de overtreffende trap gemaakt door daran ‘beste’ of ‘meeste’ voor het bijvoeglijk naamwoord te plaatsen.
Werkwoorden
Net als in het Nederlands kennen de werkwoorden in Oromo een stam en een uitgang. Het verschil is dat in Oromo bijna elke persoonsvorm zijn eigen uitgang heeft, bovendien is er onderscheid tussen 3de persoon enkelvoud mannelijk en vrouwelijk. Hieronder is het schema gevonden hoe regelmatige werkwoorden worden vervoegd. Met bijwoorden kan de tegenwoordige tijd ook gebruikt worden om de toekomstige tijd aan te duiden. Tenslotte kan een passieve zin gemaakt worden door het achtervoegsel -am.
Aanwijzend voornaamwoorden lijken erg op die van het Nederlands. Aanwijzend voornaamwoorden worden ook onderscheiden of ze het onderwerp of lijdend voorwerp zijn van een zin. Als dat onderscheid is gemaakt, moet bij het enkelvoud gekeken worden of het om een mannelijk of vrouwelijk zelfstandig naamwoord gaat waarnaar zij refereren. Bij meervoudsvorm is dit niet nodig.
Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord wordt geuit met het oord wal dat ‘elkaar’ of ‘eenander’ betekent, zo wordt aangegeven dat een actie van twee kanten komt.
Getal
Oromo maakt nauwelijks gebruikt van meervoud op het zelfstandig naamwoord. In gevallen dat het toch wordt geuit, dan kan dat via de volgende manieren worden bereikt: getallen, een bijwoord (veel, weinig), een werkwoordsvorm in de meervoud of uit de context. Het Oromo kent wel achtervoegsels die gebruikt kunnen worden op het zelfstandig naamwoord om een meervoud te vormen, dat zijn er vier: -oota, -en, -wan en -aan.
Lidwoorden
Het Oromo kent niet net als het Nederlands bepaalde en onbepaalde lidwoorden. Deze worden anders geuit. Waar in het Nederlands de lidwoorden voor het zelfstandig naamwoord wordt geplaatst, wordt dit in het Oromo gedaan door of een achtervoegsel achter het zelfstandige naamwoord te plaatsen (bepaald) of een woord achter het zelfstandig naamwoord te zetten (onbepaald). De bepaalde lidwoorden ‘de’ en ‘het’ worden vertaald als de achtervoegsels -(t)icca voor mannelijk en -(t)itii voor vrouwelijk. Het onbepaalde lidwoord ‘een’ wordt gemaakt door het bijwoord tókko/tákka achter het zelfstandig naamwoord te plaatsen, wat grofweg vertaald kan worden als ‘een bepaalde’.
Naamval
Zelfstandig naamwoorden in Oromo kunnen worden gecombineerd met zeven naamvallen: accusatief, nominatief, genitief, datief, instrumentief, locatief en ablatief. Naamvallen kunnen worden geuit middels een achtervoegsel aan een woord, een verlenging van de laatste klinker van het zelfstandig naamwoord of door oor- en achterzetsels. Oromo maakt vooral gebruik van achterzetsels (Ali & Zaborski, 1990).
Bijvoeglijk naamwoorden
In Oromo hebben bijvoeglijk naamwoorden een grammaticaal geslacht. Het bijvoeglijk naamwoord kent een stam en een mannelijk of vrouwelijke uitgang (dat wordt door de context bepaald). Het meervoud van een bijvoeglijk naamwoord wordt gemaakt door gedeeltelijke reduplicatie: de eerste syllabe/lettergreep van het woord wordt verdubbeld. Tegelijkertijd wordt de laatste medeklinker van de eerste syllabe geassimileerd klanken worden meer gelijk) of gedissimileerd (klanken worden meer verschillend).
Een voorbeeld van assimilatie: jábaa à jajjábaa (jabjábaa).
En een voorbeeld van dissimilatie: guddaa à gurguddaa (gudguddaa).
Het komt vaak voor dat het bijvoeglijk naamwoord het meervoud krijgt. Hierdoor hoeft het zelfstandig naamwoord geen meervoudsvorm meer aan te nemen.
Een vergelijking wordt op dezelfde manier gemaakt als in het Nederlands. Hága ‘net zoveel’, ákka ‘net als’ en qíttha ‘gelijk aan’ worden gebruikt door tussen twee elementen in de zin geplaatst te worden, waardoor er een vergelijking ontstaat. De vergrotende trap wordt gemaakt door het achterzetsel -irra ‘dan’ te plaatsen. Tenslotte wordt de overtreffende trap gemaakt door daran ‘beste’ of ‘meeste’ voor het bijvoeglijk naamwoord te plaatsen.
Werkwoorden
Net als in het Nederlands kennen de werkwoorden in Oromo een stam en een uitgang. Het verschil is dat in Oromo bijna elke persoonsvorm zijn eigen uitgang heeft, bovendien is er onderscheid tussen 3de persoon enkelvoud mannelijk en vrouwelijk. Hieronder is het schema gevonden hoe regelmatige werkwoorden worden vervoegd. Met bijwoorden kan de tegenwoordige tijd ook gebruikt worden om de toekomstige tijd aan te duiden. Tenslotte kan een passieve zin gemaakt worden door het achtervoegsel -am.
Afbeelding 6: regelmatig werkwoord
De ontkenning van de tegenwoordige tijd wordt gemaakt door het voorvoegsel hin- aan de aanvoegende wijs (werkwoordsvorm waarmee een wens of onzekerheid wordt geuit) toe te voegen. Wanneer dit in combinatie gebeurt met een bijwoordelijke bepaling, zoals ‘morgen’, dan kan ook de toekomstige tijd ontkennend worden gemaakt.
Afbeelding 7: ontkenning van een regelmatig werkwoord
In de verleden tijd wordt de ontkenning gemaakt door het voor- en achtervoegsel hin-…-ne aan de stam van het werkwoord te plaatsen, ongeacht de werkwoordsvorm. Bijvoorbeeld: Isaan mana postaa hindeemne ‘Zij gingen niet naar het postkantoor’. Hier is duidelijk te zien dat de uitgang van de 3de persoon meervoud (-ani) is weggevallen en ruimte heeft gemaakt voor de voor- en achtvoegsels van de ontkenning.
Zijn
Het werkwoord ‘zijn’ is in het Nederlands een hulp- en koppelwerkwoord en wordt vaak vertaald als ‘x is y’. Dit is in het Oromo niet het geval, in de tegenwoordige tijd wordt een naamwoordelijk zinsdeel (noun phrase NP) gebruikt om identiteit aan te geven. Er is geen werkwoord dat vertaald kan worden naar een vervoeging van ‘zijn’. Voor negatieve zinnen wordt het koppelwerkwoord miti als laatste element in de zin geplaatst.
Ter illustratie:
Sun kóphee ádii (miti)
dat schoenen wit (niet)
‘dat zijn (geen) witte schoenen’
Om de verleden en toekomstige tijd te uiten is er wel een werkwoord dat de betekenis van ‘zijn’ heeft. Om de ontkennende verleden tijd aan te duiden, gebruikt men tur. Voor de ontkennende toekomstige tijd wordt tah gebruikt.
Zijn
Het werkwoord ‘zijn’ is in het Nederlands een hulp- en koppelwerkwoord en wordt vaak vertaald als ‘x is y’. Dit is in het Oromo niet het geval, in de tegenwoordige tijd wordt een naamwoordelijk zinsdeel (noun phrase NP) gebruikt om identiteit aan te geven. Er is geen werkwoord dat vertaald kan worden naar een vervoeging van ‘zijn’. Voor negatieve zinnen wordt het koppelwerkwoord miti als laatste element in de zin geplaatst.
Ter illustratie:
Sun kóphee ádii (miti)
dat schoenen wit (niet)
‘dat zijn (geen) witte schoenen’
Om de verleden en toekomstige tijd te uiten is er wel een werkwoord dat de betekenis van ‘zijn’ heeft. Om de ontkennende verleden tijd aan te duiden, gebruikt men tur. Voor de ontkennende toekomstige tijd wordt tah gebruikt.