Syntaxis
Geslacht
Net als andere Afro-Aziatische talen kent het Oromo twee grammaticale genders, mannelijk en vrouwelijk waar alle zelfstandig naamwoorden worden toegedeeld. Grammatisch geslacht kan op de verschillende manieren geuit worden: - Werkwoorden komen overeen met het geslacht van hun onderwerp wanneer het onderwerp 3de persoon enkelvoudig is (hij, zij) - 3de persoon enkelvoudige naamwoorden hebben het geslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar ze refereren - Bijvoeglijk naamwoorden passen bij het zelfstandig naamwoord waar zij iets over zeggen Over het algemeen is er geen duidelijke aanwijzing of een zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is. Bij mensen en dieren zorgt het natuurlijke geslacht voor het grammaticale geslacht. Enerzijds bij mensen, wanneer een bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt als een zelfstandig naamwoord, komt er een achtervoegsel: voor het mannelijke geslacht -éessa en bij het vrouwelijk -éettii. Dat wil zeggen dat ‘de rijke’ wordt vertaald als dur-éessa wanneer het refereert naar een man en als dur-éettii als het om een rijke vrouw gaat. Anderzijds, bij dieren is het grammaticaal geslacht een apart woord dat achter het zelfstandig naamwoord komt, dháltuu voor het mannelijk geslacht en kórma voor het vrouwelijk geslacht. Bijvoorbeeld: adúree kórma verwijst naar een poes en adúree dháltuu verwijst naar een kater. Tenslotte: hemellichamen en geografische termen hebben het vrouwelijk grammaticaal geslacht, maar bij andere levenloze zelfstandige naamwoorden is de distributie van het grammaticale geslacht per dialect verschillend (Ali & Zaborski, 1990). |
Werkwoorden
Het Oromo heeft een hulpwerkwoord jir dat de korte aanwezigheid van een object aangeeft wat neerkomt op ‘bestaan, blijven, aanwezig zijn, zijn of leven’. Als dit werkwoord het enige werkwoord in de zin is, kan het alleen worden gebruikt in de tegenwoordige tijd. De voltooide tijd wordt gemaakt door jir als hulpwerkwoord te gebruiken met een ander werkwoord.
Het Oromo kent ook een werkwoordensoort die herhaling aangeeft. Dit wordt gedaan door de eerste lettergreep te redupliceren. Zo wordt aangegeven dat een actie frequent of intens wordt uitgevoerd.
Complexe bijzinnen
Ten eerste, relatieve bijzinnen hebben in het Oromo een grammaticaal geslacht: ze beginnen met ofwel kan of tan, de mannelijke en vrouwelijke variant respectievelijk. De woorden kunnen letterlijk vertaald woorden als ‘wie’/‘welke’. Daarnaast worden samengestelde zinnen met de woorden waan ‘wat’, bakkii ‘welke’, akkamitti ‘hoe’ en waan(+f) ‘waarom’ gemaakt. Tenslotte, in Harar Oromo, worden voorwaardelijke zinnen aangeduid door de woorden silaa en yoo aan het begin van de zin. Het werkwoord in de bijzin, dat de voorwaarde aangeeft, moet in de verleden tijd staan.
Passief
Een zin wordt passief gemaakt door het achtervoegsel -am aan de stam van het werkwoord te voegen.
Woordvolgorde
De woordvolgorde van een standaardzin in het Oromo is onderwerp, lijdend voorwerp en daarna werkwoord (SOV).
Pro-drop
In het Oromo is pronoun-drop mogelijk, oftewel het is een pro-drop taal. Dit houdt in dat het onderwerp (indien het een persoonlijk voornaamwoord is) van een zin weggelaten (gedropt) mag worden als het uit de context duidelijk is wie het onderwerp is. Dit is niet verplicht.