Morfologie
Het Litouws heeft een zeer rijke flexiemorfologie: het heeft veel grammaticale markeerders voor naamval, getal en geslacht. Omdat de taal fusioneel is, kan een suffix meerdere betekenissen uitdrukken. Zo betekent de uitgang -as in het woord namas (huis) dat het mannelijk is en het onderwerp van de zin aangeeft (nominatief).
Weetje: Een bijvoeglijk naamwoord in het Litouws kan tot 147 vormen hebben: 2 geslachtsnamen (mannelijk of vrouwelijk) * 6 naamvallen * 2 getallen (enkelvoud of meervoud) * 3 trappen van vergelijking + 3 geslachtsloze vormen[1] . Lidwoorden
Het Litouws kent geen lidwoorden. Geslacht Woorden zijn in het Litouws mannelijk of vrouwelijk. Mannelijke zelfstandige naamwoorden eindigen in de eerste naamval op -as, -is en -ys. Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden eindigen in de eerste naamval op -a, -ė of -i. Werkwoordsvervoeging Er zijn vier verschillende tijdsbepalingen in het Litouws: tegenwoordige tijd, verleden tijd, iteratief verleden tijd en de toekomende tijd. Tegenwoordige tijd De meeste werkwoorden in het Litouws zijn zwak. De werkwoorden worden in de tegenwoordige tijd ingedeeld in drie groepen met ieder een andere vervoeging. Onder welke vervoeging een werkwoord valt is afhankelijk van van de uitgang van de derde persoon enkelvoud. De eerste vervoeging: derde persoon enkelvoud eindigt op -a (1). De tweede vervoeging: derde persoon enkelvoud eindigt op -i (2). De derde vervoeging: derde persoon enkelvoud eindigt op -o (3). Verleden tijd
Over het algemeen zijn er twee soorten uitgangen in de verleden tijd. Meestal krijgt het werkwoord in de verleden tijd het tweede type vervoeging, wanneer het werkwoord in de tegenwoordige tijd eerste persoon enkelvoud eindigt op -iu of derde persoon -ia. Werkwoorden die in de tegenwoordige tijd eerste persoon enkelvoud eindigen op -u of in de derde persoon enkelvoud of meervoud eindigen op -a hebben vaak het eerste type vervoeging. Dit gaat echter niet altijd op. Er zijn veel uitzonderingen op de regel. Het is niet mogelijk om op basis van het infinitief te bepalen wat de verleden tijdsvorm van de vervoeging zal zijn. Ook zijn er veel werkwoorden die sterk worden vervoegd in de verleden tijd. Om na te gaan welke woorden dat zijn, kan men het beste een woordenboek gebruiken.
Iteratief verleden tijd (herhalende verleden tijd) De iteratieve verleden tijd verwijst naar een actie die meerdere keren heeft plaatsgevonden in het verleden. Het is vergelijkbaar met het Nederlandse 'ik fietste vroeger naar school (niet eenmalig)', 'ik las dagelijks de krant'. Deze tijd wordt gevormd door -ti van het infinitief af te halen en daarvoor in de plaats de bijpassende uitgang toe te voegen. Er is hier maar een vervoeging mogelijk: Toekomende tijd
De toekomende tijd wordt gevormd door de uitgang -ti van het infinitief af te halen en daarvoor in de plaats de bijpassende uitgang toe te voegen. Hier is maar een vervoeging mogelijk: Naamvallen
Het Litouws heeft zeven naamvallen. Voorbeelden
Nominatief geeft het onderwerp van de zin aan Mano namas yra didelis Mijn huis:NOM is groot Genitief geeft een bezittelijke relatie aan. Miesto gatvės Stad:GEN straten:GEN [De straten van de stad) Datief geeft het indirecte object van het werkwoord aan. Jis duoda broliui knygą Hij geeft broer:DAT boek:ACC [Hij geeft zijn broer een boek] Accusatief geeft het directe object van het werkwoord aan. Mama skaito laikraštį Moeder:NOM leest krant:ACC [Moeder leest de krant] Instrumentalis geeft aan hoe of waarmee iets wordt gedaan. Jis rašo laišką pieštuku Hij schrijft brief:ACC potlood:INS [Hij schrijft een brief met een potlood) Instrumentalis kan ook aangeven waar iets in de buurt gebeurt: Jis važiuoja sena gatve Hij rijdt oud straat:INS [Hij rijdt langs de oude straat] Locatief geeft aan waar iets is: Universitetas yra miesto centre Universiteit:NOM is stad:GEN centrum:LOC [De universiteit is in het centrum van de stad] Vocatief wordt gebruikt om iemand te roepen of aan te spreken. Uitgangen Iedere naamval heeft een eigen vaste uitgang, afhankelijk van of een woord mannelijk of vrouwelijk is. De eerste manier van verbuigen slaat op alle mannelijke zelfstandige naamwoorden die eindigen op -as, -is en -ys: De tweede manier van verbuigen slaat op alle vrouwelijke zelfstandige naamwoorden die eindigen op -a, -ė en -i.
*In de combinatie -tia, -tią, -tio, -tiu en -tių wordt de <t> geschreven als <č>.
Verbuiging van de persoonlijke voornaamwoorden De persoonlijke voornaamwoorden worden verbogen, afhankelijk van de naamval waarin deze worden gebruikt: Persoonlijke voornaamwoorden slaan bij voorwerpen ook op het geslacht van het zelfstandig naamwoord. Naar het woord stalas (tafel, mannelijk), wordt verwezen met hij, naar het woord naują (lamp, vrouwelijk) wordt verwezen met zij.
Meervoud Hoe het meervoud gevormd wordt is afhankelijk van het geslacht van een woord en in welke naamval het woord voorkomt. Er zijn 42 mogelijkheden om meervoud te vormen: 2 mogelijke geslachten * 3 mogelijke vormen (afhankelijk van de uitgang van in de eerste naamval) * 7 naamvallen. Mannelijk Vrouwelijk
Zelfstandige naamwoorden die alleen in het meervoud voorkomen
Een aantal zelfstandige naamwoorden komt alleen in het meervoud voor. Het gaat om de volgende woorden: Deze woorden worden gebruikt in combinatie met cijfers om aan te geven hoeveel er van zijn.
Voorzetsels Ieder voorzetsel heeft een bijbehorende naamval: genitief, accusatief of instrumentalis (alleen bij vaste uitdrukkingen gaan voorzetsels vergezeld van datief). Het object dat hoort bij voorzetsels moet in de juiste naamval weergegeven worden. De meeste voorzetsels hebben een bijbehorend object dat in genitief wordt weergegeven. Namen in het Litouws In het Litouws kunnen de suffixen -as, -is, -ys, -us, -ė en -a toegevoegd worden aan een familienaam van een man. Het suffix -ienė geeft een getrouwde vrouw aan en de suffixen -aitė, -ytė, -utė en -iutė geven ongetrouwde vrouwen aan. |