Morfologie
Zelfstandige naamwoorden
In het Singalees worden zelfstandige naamwoorden onderverdeeld in de categorieën ‘levend’ (animate) en ‘niet-levend’ (inanimate). Deze twee typen nomina hebben een verschillende morfologie. Zo kennen niet-levende naamwoorden alleen een vorm voor de nominatief, datief, genitief en instrumentalis, terwijl de levende naamwoorden ook een vorm voor de accusatief en vocatief hebben. Deze naamvallen worden met een suffix op het naamwoord weergegeven (zie (6)). Ook in de definietheidsmarkering is er een verschil tussen levende en niet-levende nomina. Indefiniete levende naamwoordgroepen worden in het enkelvoud namelijk gemarkeerd met het clitic -ek, terwijl de niet-levende groepen de clitic -ak krijgen (zie (7)). Definiete naamwoordgroepen en indefiniete naamwoordgroepen in het meervoud worden niet morfologisch gemarkeerd. (6) potə (‘the book’, nominatief) potə-ṭə (‘the book’, datief) (7) balla (‘the dog’) ball-ek (‘a dog’) potə (‘the book’) pot-ak (‘a book’) Werkwoorden Singalese werkwoorden hebben over het algemeen drie werkwoordsvormen. Naast een basisvorm kennen ze vaak ook een involutionele vorm en een causatieve vorm (zie (8)). Een involutionele vorm drukt een niet-doelbewuste (out-of-control) actie uit en een causatieve vorm drukt uit dat iemand iets laat doen of gebeuren (in het Nederlands: leggen = doen liggen). Het is echter niet zo dat elk werkwoord al deze verschillende vormen kent. In het gesproken Singalees is er in tegenstelling tot in het geschreven Singalees geen congruentie tussen onderwerp en persoonsvorm. Kenmerken als persoon, getal en geslacht worden in de gesproken taal dus niet uitgedrukt op het werkwoord. Het werkwoord kæːvaː betekent dus ‘ik/jij/hij at’ of ‘wij/jullie/zij aten’. Tijd en aspect worden wel morfologisch weergegeven op het werkwoord. Over het algemeen wordt er gebruik gemaakt van suffixen, eventueel met een klinkerverandering in de stam (zie (9)), maar soms is er ook sprake van reduplicatie (zie (10)). Zoals in (9) te zien is, heeft elk kenmerk op het werkwoord een eigen suffix. -nə geeft aan dat het een werkwoord in de tegenwoordige tijd is en -wa geeft aan dat de handeling aan de gang is. (8) toorənəwa (‘explain’, basisvorm) teerenəwa (‘understand’, involutionele vorm) toorəwənəwa (‘cause to explain’, causatieve vorm) (9) kərə-nə-wa (‘is doing’) keru-wa (‘was doing’) (10) ahannə (‘listening’) ahannə ahannə (‘as listening goes on’) Het werkwoordsysteem wordt, vanwege zijn grote complexheid, niet in zijn geheel besproken. Voor specifieke informatie over werkwoordsvormen en –suffixen verwijs ik u graag door naar het boek van Gair & Paolillo (1997) dat bij de literatuurverwijzingen genoemd staat. Voornaamwoorden In het Singalees wordt er, net als in het Nederlands, een onderscheid gemaakt tussen de eerste, tweede en derde persoon. Net als in het Nederlands bestaan er bij de tweede persoon verschillende vormen, die samenhangen met beleefdheid (zie Pragmatiek). Net als bij de zelfstandige naamwoorden wordt er bij de voornaamwoorden een onderscheid gemaakt tussen levend en niet-levend. Binnen de categorie ‘levend’ is er een verder onderscheid naar mensen en ‘niet-mensen’. Ook bij de voornaamwoorden geldt dat er geen accusatiefvorm bestaat van niet-levende woorden. Vocatiefvormen bestaan zowel bij de levende als de niet-levende voornaamwoorden niet. Een opvallend verschil met het Nederlands is dat het Singalees 4 deiktische categorieën heeft. Dat zijn categorieën met woorden die in plaats van een zelfstandig naamwoord gebruikt worden. In het Nederlands zijn er slechts twee vormen: één voor objecten die dichtbij zijn (afhankelijk van het geslacht ‘dit’ en ‘deze’) en één voor objecten die ver weg zijn (‘dat’ en ‘die’). Deze vormen worden ook als anafoor gebruikt om naar eerder genoemde objecten te verwijzen. Het Singalees kent daarentegen vier verschillende deiktische vormen (Tabel 5). Tabel 5: Overzicht van deiktische vormen Hoewel het Singalees een groot aantal voornaamwoorden kent, hoeven voornaamwoorden niet altijd uitgedrukt te worden. Het Singalees is namelijk een pro-droptaal (zie Syntaxis).
Telwoorden Singalese telwoorden worden net als naamwoorden verbogen voor definietheid en naamval zie (11). (11) dekə (two, ‘the two’) dek-ak (‘two-IND, a two’) dekə-ṭə (two-DAT, ‘to the two’) Adjectieven Het Singalees kent geen congruentie tussen een adjectief en het naamwoord waar het bij hoort. Adjectieven worden dus niet vervoegd voor kenmerken als geslacht en getal. Postposities In tegenstelling tot het Nederlands kent het Singalees geen voorvoegsels, maar achtervoegsels (postposities). Sommige van deze "voor"-zetsels, die historisch gezien afgeleid zijn van een naamwoord, worden vervoegd voor naamval (zie (12)). Deze vervoeging komt overeen met die van zelfstandig naamwoorden. (12) wattə lan̆gə-ṭə estate near-DAT ‘near the estate’ |