Syntaxis
Woordvolgorde
Het Singalees is een SOV-taal met een redelijk vaste woordvolgorde. Dat wil zeggen dat het subject doorgaans op de eerste zinspositie staat, gevolgd door het object en de werkwoorden (zie (13)). Ook binnen woordgroepen wijkt de volgorde van het Singalees af van die van het Nederlands. Zo kent het Singalees geen voorzetsels, maar achterzetsels en staan telwoorden achter het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen. Het Singalees komt echter wel met het Nederlands overeen wat betreft de plaatsing van adjectieven, genitieven en aanwijzende voornaamwoorden. Die worden allemaal geplaatst voor het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen. Ook worden kwalificeerders (bijv. bohomə, ‘zeer’), net als in het Nederlands, voor het adjectief geplaatst. (13) Gunəpaalə minihawə dækka S O V Gunapala man-ACC saw ‘Gunapala saw the man’ Pro-drop Het Singalees is een zogeheten pro-droptaal. Dat wil zeggen dat persoonlijke voornaamwoorden niet uitgedrukt hoeven te worden als uit de context duidelijk is wie of wat er bedoeld is. Dit weglaten van voornaamwoorden kan zowel in de subjectspositie als in de objectspositie, zoals te zien is in (14). De weggelaten voornaamwoorden zijn aangegeven met het symbool ‘ø’. (14) > siri dæŋ gedərə innəwa də? Siri now home be-ANIM Q ‘Is Siri at home now?’ < nææ. Ø taamə kantooruwe No. (he) still office-LOC ‘No. He is still at the office.’ æy, ø ø hambəwennə oonə də? Why (you) (him) meet-INF want Q ‘Why do you want to see him?’ Bezit In het Singalees wordt bezit locatief uitgedrukt. Dat wil zeggen dat bezit niet uitgedrukt wordt met een werkwoord (zoals ‘hebben’ in het Nederlands), maar dat er een voorzetsel dat plaats uitdrukt gebruikt wordt. Een letterlijke vertaling van een Singalese bezitsconstructie zou bijvoorbeeld ‘bij mij is een paard’ zijn (in plaats van ‘ik heb een paard’). Predicaten In het Singalees worden naamwoordelijke en adjectivale predicaten net als in het Nederlands achter het onderwerp geplaatst. Er wordt echter geen koppelwerkwoord gebruikt om het subject en het predicaat te verbinden (zie (15) en (16)). (15) mee potə puskolə potak this book ola-leaf book-IND ‘this book is an ola-leaf manuscript’ (16) mee potə alut this book-DEF new ‘this book is new’ Bijzinnen In tegenstelling tot in het Nederlands worden betrekkelijke bijzinnen in het Singalees geplaatst voor het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen. In zulke zinnen wordt een speciale werkwoordsvorm gebruikt: de verbal adjective (zie (17)). (17) [siri gunəpaalaṭə dunnə] potə [Siri Gunapala-DAT give-PAST-ADJ] book-DEF ‘the book that Siri gave Gunapala’ Bijwoordelijke bijzinnen worden voor de hoofdzin geplaatst (zie (18)). (18) [ehemə keruwor] harii [that-way do-COND] correct-ASSN ‘If you do it that way it’s fine’ Passiefconstructies Het gesproken Singalees kent geen passiefconstructie die vergelijkbaar is met de Nederlandse. Het gebruik van de involitief komt het meest in de buurt (zie (19)). (19) laməya wælikandak hæduwa child-NOM sand-hill-IND make-PAST ‘The child makes a sandpile’ hulan̆geŋ wælikandak hæduna wind-INST sand-hill-IND make-INVOL-PAS ‘A sandpile formed because of the wind’ Negatie Het Singalees kent twee verschillende woorden om ontkenning uit te drukken: nææ en nemey. Nææ wordt gebruikt om een hele zin te ontkennen. Het woord wordt in dat geval achter het werkwoord geplaatst (zie (22)). Datzelfde woord wordt gebruikt voor het ontkennen van een adjectief (zie (23)). Voor het ontkennen van een naamwoordelijk predicaat wordt echter het woord nemey gebruikt, dat achter het predicaat gezet wordt (zie (24)). Naast deze twee woorden bestaat er ook een ontkenningsprefix, namelijk no-. Dat prefix kan voor infinitieven en afhankelijke werkwoorden (in bijzinnen) geplaatst worden (zie (25)). (22) ee miniha iiye gunəpaaləṭə salli dunne nææ. that man yesterday Gunapala-DAT money gave-FOC NEG ‘That man did not give Gunapala money yesterday’ (23) mee potə puskolə potak nemey this book ola-leaf book-IND NEG ‘This book is not an ola-leaf manuscript’ (24) mee potə alut nææ this book-DEF new NEG ‘This book is not new’ (25) mamə no-kanne harakmas witəray I NEG-eat-FOC beef only-ASSN ‘It’s only beef that i don’t eat’ Vraagzinnen In het Singalees worden ja/nee-vragen gevormd met de vraagmarkeerder ‘də’, dat achter de bevraagde constituent geplaatst wordt, te gebruiken (zie (20)). Vraagwoordvragen worden gesteld met een vraagwoord en de vraagmarkeerder ‘də’, die achter de bevraagde constituent geplaatst worden (zie (21)). Het vraagwoord en de bevraagde constituent blijven normaal gesproken op hun standaardplaats in de zin staan (wh-in-situ). Zo blijven bevraagde objecten over het algemeen op de objectsplaats staan, dus na het subject en voor het subject. Er zijn echter ook verplaatsingen mogelijk om focus op het zinsdeel te leggen (20) ee miniha də iiye gunəpaaləṭə salli dunne? That man Q yesterday Gunapala-DAT money gave-FOC. ‘Was it that man who gave Gunapala money yesterday?’ (21) gunəpaalə iiye gatte monəwa də? Gunapala yesterday took-FOC what Q ‘What did Gunapala take yesterday?’ Coördinatie In het Singalees bestaat er niet een woord dat vergelijkbaar is met het Nederlandse ‘en’. Er is wel een affix dat coördinatie uitdrukt: -y. Dat affix wordt alleen gebruikt bij het coördineren van twee naamwoordgroepen (zie (26)) en zelfs dan is hij niet verplicht. Coördinatie van naamwoordgroepen kan namelijk ook zonder enige markering uitgedrukt worden (zie (27)). Datzelfde geldt voor de coördinatie van werkwoordsgroepen (zie (28)) en zinnen (zie (29)). (26) gunəpaalay maamay giyaa Gunapala-and Uncle-and went ‘Gunapala an Uncle went’ (27) gunəpaalə, maama, giyaa Gunapala Uncle went ‘Gunapala an Uncle went’ (28) api maalu kanəwa, mas kanəwa we fish eat meat eat ‘we eat fis hand we (also) eat meat’ (29) gunəpaala ehee wæḍə kərənəwa, siri mehee wæḍə kərənəwa Gunapala there work do-PRES Siri here work do-PRES ‘Gunepala works there and Siri works here’ |