Morfologie
De morfologie gaat over het vormen van woorden: hoe zijn de woorden opgebouwd? Eerst worden de zelfstandig naamwoorden beschreven, vervolgens de bijvoeglijke naamwoorden, lidwoorden en ten slotte de werkwoorden.
Zelfstandige naamwoorden In het Spaans zijn er mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. Er zijn algemene regels voor het geslacht. Een woord is mannelijk wanneer het op een mannelijk persoon slaat, wanneer het woord eindigt op een –o, een medeklinker of een beklemtoonde klinker. Maar er zijn ook uitzonderingen op deze regels. Vrouwelijk zijn de letters van het alfabet, de woorden die betrekking hebben op een vrouwelijk persoon of die eindigen op een –a, -ión, -dad, -tad of –ez. Het meervoud wordt gevormd door een –s achter het woord te zetten wanneer dit eindigt op een klinker. Wanneer het woord eindigt op een medeklinker of een y, komt er –es achter. In het Spaans komen de lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden qua geslacht en getal overeen met het zelfstandig naamwoord. Bijvoeglijke naamwoorden Een groot verschil met het Nederlands is de plaats van het bijvoeglijk naamwoord in het Spaans. De regel is namelijk dat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat. Ook hier zijn uitzonderingen op. Deze regel zou voor problemen kunnen zorgen wanneer het Nederlands wordt geleerd. Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan qua geslacht en getal aan het zelfstandig naamwoord. Niet alleen wanneer het bijvoeglijk naamwoord direct achter het zelfstandig naamwoord staat, maar ook als het bijvoeglijk naamwoord op een andere plaats in de zin staat en het betrekking heeft op een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: la casa es nueva (het huis is nieuw).Het meervoud van het bijvoeglijk naamwoord wordt op dezelfde manier gevormd als bij het zelfstandig naamwoord. Lidwoorden Het onbepaalde lidwoord is un voor mannelijke woorden en una voor vrouwelijke woorden. Het meervoud hiervan, unos en unas wordt voornamelijk gebruikt in de betekenis enkele/een paar. Het lidwoord wordt in sommige gevallen anders gebruikt dan in het Nederlands. Dit zou voor problemen kunnen zorgen wanneer de Nederlandse taal wordt aangeleerd vanuit het Spaans. Zo wordt er in het Spaans geen bepaald lidwoord gebruikt in bijstellingen waarvan de inhoud als bekend wordt verondersteld. Bijvoorbeeld: Madrid, capital de España (Madrid, de hoofdstad van Spanje). Ook bij rangtelwoorden in titels (Carlos quinto: Carlos de vijfde) en voor jaargetijden en vervoersmiddelen die niet omschreven worden, gebruikt men in het Spaans geen lidwoord. Verder wordt het onbepaald lidwoord anders gebruikt dan in de Nederlandse taal. Het wordt namelijk alleen gebruikt bij een telbaar zelfstandig naamwoord. Het onbepaald lidwoord wordt in het Spaans niet gebruikt wanneer het gaat om het soort of de categorie in plaats van een concreet exemplaar. Dit komt voornamelijk voor in combinatie met tener (hebben): ¿Tienes novio? (Heb je een vriendje?) Ook wordt er geen onbepaald lidwoord gebruikt voor de bijvoeglijke naamwoorden cierto, medio, otro, semejante en tal (in de betekenis van een dergelijke). Daarnaast gebruikt men geen lidwoord voor uitdrukkingen die een onbestemde hoeveelheid aangeven (hay cantidad de turistas: er zijn een heleboel toeristen). Tenslotte wordt het onbepaald lidwoord vaak weggelaten in uitroepen (¡Qué día más hermoso! Wat een prachtige dag!).
Werkwoorden Het Spaans behoort tot de pro-drop talen. Dit houdt in dat het onderwerp vaak niet expliciet benoemd wordt in een zin, deze wordt uitgedrukt in de uitgang van de persoonsvorm. Het onderwerp wordt alleen gebruikt als de spreker een persoon wil benadrukken. Dit is een groot verschil met het Nederlands en zou ervoor kunnen zorgen dat Spaanse leerders van het Nederlands moeite hebben met het expliciete onderwerp. Tegenwoordige tijd De regelmatige werkwoorden kunnen ingedeeld worden in drie groepen: werkwoorden op –ar, –er en –ir. Daarnaast zijn er nog onregelmatige werkwoorden, net als in het Nederlands. Toch heeft het Spaans veel meer verschillende werkwoordsvormen dan de Nederlandse taal. Elke grammaticale persoon heeft namelijk een andere werkwoordsuitgang. Daarnaast zijn er vele werkwoordstijden met elk een eigen uitgang. Bovenstaand schema heeft betrekking op de tegenwoordige tijd. Een andere vorm in de tegenwoordige tijd is de presente perfecto (voltooid tegenwoordige tijd). Deze wordt, net als in het Nederlands, gevormd door een vorm van haber (hebben) en een voltooid deelwoord.
Verleden tijd Het Spaans kent meer verleden werkwoordstijden dan het Nederlands. Zo zijn er de indefinido, imperfecto en de pluscuamperfecto. De indefinido wordt gebruikt voor handelingen en gebeurtenissen die zich afspelen in een periode die de spreker als afgesloten beschouwt. Het drukt een begin, een verandering of een einde van een handeling of gebeurtenis uit. Bijvoorbeeld: Juan nació en 1918 (Juan is in 1918 geboren). De imperfecto beschrijft situaties en gewoontes in het verleden en gaat samen met zich steeds herhalende handelingen in het verleden. Bijvoorbeeld: Las mujeres no podían votar (Vrouwen mochten niet stemmen). De pluscuamperfecto beschrijft handelingen en gebeurtenissen die in het verleden voor een andere handeling hebben plaats gevonden. Bijvoorbeeld: Hasta entonces, los mujeres nunca habían votado (Tot dan hadden vrouwen nog nooit gestemd). Naast deze werkwoordstijden zijn er nog twee werkwoordswijzen in het Spaans: de aantonende wijs (indicativo) en de aanvoegende wijs (subjuntivo). Binnen deze wijzen komen onder andere de verschillende werkwoordstijden voor die hierboven beschreven staan. De werkwoordswijze hangt af van de visie van de spreker. Met de indicativo geeft de spreker weer wat hij ervaart als de werkelijkheid, met de subjuntivo geeft de spreker zijn persoonlijke gevoelens en wensen aan over die werkelijkheid. |