Morfologie
De meeste woorden zijn opgebouwd rond drie medeklinkers (wortel) die een grondbetekenis dragen. De drie medeklinkers zijn radicalen. De drie radicalen k, t, en b vormen de wortel ktb en dit heeft als grondbetekenis ‘schrijven’. De woorden /kteb/ ‘hij schreef’, /mekteb/ ‘kantoor’ /ktab/ ‘boek’ en /kitaba/ ‘het schrijven’ hebben allemaal iets met ‘schrijven’ te maken. Een patroon is een vast schema van klinkers (eventueel een medeklinker) en open plaatsen. Op de open plaatsen van zo’n patroon kunnen de radicalen van een wortel ingevuld worden om een woord te vormen.
In het Marokkaans kunnen nooit drie medeklinkers naast elkaar staan. Wanneer Marokkanen Nederlands spreken zal het daarom moeilijk kunnen zijn, om woorden met drie medeklinkers achter elkaar uit te spreken. Zelfstandig naamwoorden Aan een zelfstandig naamwoord is af te lezen of het bepaald of onbepaald is, of het meervoud of enkelvoud is, en of het mannelijk of vrouwelijk is. Hieronder staat beschreven hoe dit werkt. Het Arabisch kent één lidwoord, dit is een prefix van het zelfstandig naamwoord. Afhankelijk van de eerste letter van het woord, verandert de consonant van het lidwoord mee (assimilatie). In het Marokkaans Arabisch kan er op twee manieren onbepaaldheid van het zelfstandig naamwoord worden uitgedrukt. Het Arabisch kent één bepaald lidwoord ‘l(e)’ om het zelfstandig naamwoord bepaald te maken, wanneer deze weggelaten wordt, staat er een onbepaald zelfstandig naamwoord. Dit is de makkelijkste manier. De andere manier om een zelfstandig naamwoord onbepaald te maken is door wahed + l(e)- voor het zelfstandig naamwoord te zetten (waarbij l(e) weer prefix is). Deze tweede manier kan niet toegepast worden bij bijvoeglijk naamwoorden. Om adjectieven onbepaald te maken, moet het lidwoord weggelaten worden, zoals bij de eerste wijze. In sommige gevallen gebruikt men een bepaald lidwoord, waar in het Nederlands geen lidwoord zou worden verwacht. Ze zeggen bijvoorbeeld: Ik ga naar de school. = Ik ga naar school. Ook wordt er voor sommige eigennamen in het Marokkaans Arabisch een bepaald lidwoord gebruikt, waar dat in het Nederlands nooit gebeurt. Meervouden van woorden kunnen gevormd worden door een patroon te volgen. Echter, veel woorden in het Marokkaans Arabisch worden onregelmatig vervoegd. Bij de onregelmatige meervoudsvorming wordt de enkelvoudsvorm veranderd op een manier die niet voorspelbaar is: /weld/ ‘jongen’ /wlad/ ‘jongens’ /bit/ ‘huis’ /byut/ ‘huizen’ Voor de regelmatige meervoudsvorming bestaat een mannelijke en een vrouwelijke uitgang. Het regelmatige meervoud wordt bij mannelijke woorden gevormd door de uitgang –in achter de enkelvoudsvorm te plaatsen: /muɛellim/ ‘leraar’ /muɛellimin/ ‘leraren’ Het geslacht van het woord kan voorspeld worden aan de hand van de betekenis van het woord, zoals vrouw, of koningin, maar ook door te kijken naar de laatste letter van het woord. Eindigt een woord op een /a/ klank, dan is de kans groot dat het gaat om een vrouwelijk woord. Echter, er zijn ook woorden die eindigen op een /a/ die mannelijk zijn en er zijn ook een paar vrouwelijke woorden, die niet eindigen op een /a/. Er zijn in het Marokkaans een beperkt aantal woorden waar ook een tweevoud kan worden gebruikt. Dit zijn woorden die een maat aangeven, en woorden die delen van het lichaam aanduiden die in paren voorkomen. Ook het woord voor ‘ouders’ wordt met de uitgang van het tweevoud gemaakt. Bijvoeglijke naamwoorden Adjectieven passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar zij bij horen. Het geslacht, aantal en de bepaaldheid is gelijk aan dat van het zelfstandig naamwoord. Het adjectief wordt vrouwelijk gemaakt door een –a aan het einde toe te voegen. De bepaaldheid door wel of geen l(e) te gebruiken, en het aantal door aan de regelmatige meervouden -ῑn toe te voegen. Onregelmatige meervouden moeten geleerd worden. Werkwoorden In het Arabisch worden over het algemeen twee tijden gebruikt. De tegenwoordige tijd en de verleden tijd. Deze komen niet geheel overeen met de betekenis in het Nederlands. Men kan zeggen dat de Arabische tegen woordige tijd overeenkomt met de onvoltooide tegenwoordige tijd van het Nederlands. En wordt gebruikt wanneer men spreekt over een gewoonte of herhaalde handeling of een handeling die nu plaatsvindt. Het Marokkaans-Arabisch heeft een inflectiemorfologie voor alle zes personen. Het onderwerp van de zin zit al besloten in de werkwoordsvervoeging. Als er toch een persoonlijk voornaamwoord voor het werkwoord gezet wordt, dan is dit om nadruk te leggen. Geslacht wordt weergegeven op de tweede en derde persoon enkelvoud. Als voorbeeld wordt in tabel 2 het werkwoord šuf (zien) gebruikt. De verschillende tijden van het werkwoord worden geproduceerd door pre-fixen toe te voegen aan de stam van het woord. Dit is de derde persoon mannelijk enkelvoud van de verleden tijd. De vervoeging van de verleden tijd gebeurt ook door het toevoegen van voor en achtervoegsels, zoals ook gebeurde bij de tegenwoordige tijd.
Bijwoorden Het Arabisch kent geen algemene regels over bijwoorden, maar bijwoorden hebben eigen regels. Een verschil met het Nederlands is bijvoorbeeld te zien bij het bijwoord “er”. Het bijwoord ‘er’ schrijft men niet expliciet, maar zit besloten in deelwoorden en werkwoorden. Zie het voorbeeld hieronder. Is een man. = Er is een man. |