Morfologie
Naamwoorden
Het Telugu is een zeer morfologierijke, agglutinerende taal en maakt veel gebruik van suffixen. Prefixen en infixen komen in het Telugu niet voor. Suffixatie wordt onder andere gebruikt voor het aangeven van grammaticale relaties zoals casusmarkering en geslachtsaanduiding van zelfstandige naamwoorden. Casusmarkering Het Telugu maakt gebruik van casusmarkering (naamvallen). Alle zelfstandige naamwoorden hebben in het Telugu een stam, waaraan de casusmarkering wordt vastgemaakt. Als er geen casusmarkering aan de stam wordt toegevoegd, kan het zelfstandig naamwoord ook worden gebruikt als genitief. De nominatief is in het Telugu de ongemarkeerde naamval. De naamvalsmarkering op de accusatief vindt plaats door suffixatie van -nu/-ni en de datiefmarkering is -ku/-ki. De ablatief krijgt de markering -nunci/-ninci en de locatief -lo, -a, -na. Of de suffixatie -nu/-ni van de accusatief op het lijdend voorwerp wel of niet plaatsvindt, hangt er vanaf of het lijdend voorwerp een levend wezen betreft of niet (zie meer bij syntaxis). Bijwoorden van tijd en plaats krijgen in het Telugu bijna altijd naamvalsmarkering en worden daardoor morfologisch gezien als een subklasse van zelfstandige naamwoorden. Bijwoorden hebben geen meervoud en/of grammaticaal geslacht. |
Het meervoud
Zelfstandige naamwoorden worden van elkaar onderscheiden door getal (enkelvoud/meervoud) en geslacht. Het meervoud wordt op zelfstandige naamwoorden gemarkeerd door suffixatie van -lu. Er zijn ook nog andere suffixen voor het meervoud in het Telugu, maar -lu is de meest bekende en meest voorkomende vorm.
Opvallend is nog dat in het Telugu woorden die morfologisch gezien enkelvoudig/ontelbaar zijn (zoals water, rijst, melk en zand) grammaticaal als meervoud worden beschouwd en dus de meervoudsvorm krijgen (lu).
Grammaticaal geslacht
Ook het grammaticaal geslacht wordt op het zelfstandig naamwoord gemarkeerd door suffixatie. In het Telugu zijn er twee geslachten: ‘mannelijk’ en ‘niet-mannelijk’ voor het enkelvoud. In het meervoud worden de geslachten onderverdeeld in ‘menselijk’ en ‘niet-menselijk’.
De geslachtsmarkering op het zelfstandig naamwoord vindt plaats door het persoonlijk (of aanwijzend) voornaamwoord aan het zelfstandig naamwoord vast te plakken. De tabel voor het persoonlijk voornaamwoord (en dus geslacht) ziet er als volgt uit:
Zelfstandige naamwoorden worden van elkaar onderscheiden door getal (enkelvoud/meervoud) en geslacht. Het meervoud wordt op zelfstandige naamwoorden gemarkeerd door suffixatie van -lu. Er zijn ook nog andere suffixen voor het meervoud in het Telugu, maar -lu is de meest bekende en meest voorkomende vorm.
Opvallend is nog dat in het Telugu woorden die morfologisch gezien enkelvoudig/ontelbaar zijn (zoals water, rijst, melk en zand) grammaticaal als meervoud worden beschouwd en dus de meervoudsvorm krijgen (lu).
Grammaticaal geslacht
Ook het grammaticaal geslacht wordt op het zelfstandig naamwoord gemarkeerd door suffixatie. In het Telugu zijn er twee geslachten: ‘mannelijk’ en ‘niet-mannelijk’ voor het enkelvoud. In het meervoud worden de geslachten onderverdeeld in ‘menselijk’ en ‘niet-menselijk’.
De geslachtsmarkering op het zelfstandig naamwoord vindt plaats door het persoonlijk (of aanwijzend) voornaamwoord aan het zelfstandig naamwoord vast te plakken. De tabel voor het persoonlijk voornaamwoord (en dus geslacht) ziet er als volgt uit:
Werkwoorden
Werkwoorden worden in het Telugu verbogen voor tijd en persoon. De stam van het werkwoord kan simpel zijn of een extra aspect bevatten. Ook kan de stam van het werkwoord bestaan uit meerdere delen (samengesteld). Voorbeelden hiervan zie je in zin 1, 2 en 3.
Zin 1. Wandu – to cook (simpel)
Zin 2. Kay-inc – to cause to boil (causatief)
Zin 3. Nidrapo – to go to sleep (samengesteld)
Verbogen werkwoorden worden onderverdeeld in finiete en niet-finiete werkwoorden. De finiete werkwoorden hebben de structuur: stam + modus/tijd + persoon. De finiete werkwoorden hebben in het Telugu zes verschillende vormen: de verleden tijd, de niet-verleden tijd, de imperatief, modaliteit, de negatief en de negatieve-imperatief. Een opvallend verschil met het Nederlands is dat in het Telugu de ontkenning, met behulp van het suffix /-a/ op het werkwoord plaatsvindt. Deze zes werkwoordsvormen gelden niet voor het werkwoord ‘zijn’ en ‘niet-zijn’.
De niet-finiete werkwoorden bevatten maar twee onderdelen in hun structuur: de stam en modus/tijd. Niet-finiete werkwoorden markeren voornamelijk bijzinnen. Binnen deze markering zijn vier varianten mogelijk: conjunctie vorm, relatieve vorm, infinitieve en gerunde (werkwoord gebruikt als zelfstandig naamwoord) vormen.
Werkwoorden worden in het Telugu verbogen voor tijd en persoon. De stam van het werkwoord kan simpel zijn of een extra aspect bevatten. Ook kan de stam van het werkwoord bestaan uit meerdere delen (samengesteld). Voorbeelden hiervan zie je in zin 1, 2 en 3.
Zin 1. Wandu – to cook (simpel)
Zin 2. Kay-inc – to cause to boil (causatief)
Zin 3. Nidrapo – to go to sleep (samengesteld)
Verbogen werkwoorden worden onderverdeeld in finiete en niet-finiete werkwoorden. De finiete werkwoorden hebben de structuur: stam + modus/tijd + persoon. De finiete werkwoorden hebben in het Telugu zes verschillende vormen: de verleden tijd, de niet-verleden tijd, de imperatief, modaliteit, de negatief en de negatieve-imperatief. Een opvallend verschil met het Nederlands is dat in het Telugu de ontkenning, met behulp van het suffix /-a/ op het werkwoord plaatsvindt. Deze zes werkwoordsvormen gelden niet voor het werkwoord ‘zijn’ en ‘niet-zijn’.
De niet-finiete werkwoorden bevatten maar twee onderdelen in hun structuur: de stam en modus/tijd. Niet-finiete werkwoorden markeren voornamelijk bijzinnen. Binnen deze markering zijn vier varianten mogelijk: conjunctie vorm, relatieve vorm, infinitieve en gerunde (werkwoord gebruikt als zelfstandig naamwoord) vormen.