Syntaxis
Nedersaksisch
Band lek – constructie In het Oosten van het land komt de zogenaamde ‘band lek’-constructie vaak voor. Het gaat om een combinatie van hebben (of krijgen), een lijdend voorwerp, een bepaling van gesteldheid en een definiet lidwoord (de of het). Een voorbeeld: Ik heb de band lek. Hij heeft de vrouw ziek. In het Standaard Nederlands is deze constructie alleen aanwezig wanneer het gaat om lichaamsdelen. Bekende uitdrukkingen zijn ‘licht in het hoofd’ en ‘slap in de enkels’. Een aantal kenmerken van deze constructie zijn dat het onderwerp persoonlijk is en dat tussen het onderwerp (subject) en het lijdend voorwerp (object) er sprake is van een bezitsrelatie. Mogelijk is het werkwoord ‘hebben’ in deze constructie nauw verwant met ‘bezitten’. Belangrijk is overigens dat de laatste zin anders is dan: hij heeft een zieke vrouw. In de zin: hij heeft de vrouw ziek, is er namelijk sprake van een tijdelijke aard. Woordvolgorde Hulpwerkwoorden Het Nedersaksisch heeft veel kenmerken van het Duits. Zo komt in het Gronings het hulpwerkwoord achteraan de zin, net zoals in de Duitse taal. Een voorbeeld: Zeg mor davve nai’ kommen willen. Vertaling: zeg maar dat we niet willen komen. Hulpwerkwoorden die ‘tijd’ aangeven, zoals ‘gaan’, ‘staan’, ‘doen’, etc., worden in het Gronings tot een voltooid deelwoord gevormd: (het voltooid deelwoord wordt in het Nedersaksisch zonder voorvoegsel ge- gevormd) Ik heb n uur wachten stoan. Vertaling letterlijk: *ik heb een uur wachten gestaan. Vertaling Standaard Nederlands: ik heb een uur staan wachten. T is regenen goan. Vertaling letterlijk: *het is regenen gegaan. Vertaling Standaard Nederlands: het is gaan regenen. In het meer zuidelijke deel van de Nedersaksische regio’s wordt het hoofdwerkwoord juist achteraan de zin geplaatst: Ik vind dat Arno dat aan zijn moeder moet vragen. Wanneer er sprake is van een verleden deelwoord is er echter wel de voorkeur om het hulpwerkwoord achteraan in de zin te plaatsen: Chris hoopt dat Erik het cadeau gegeven heeft. Werkwoordclusters met drie werkwoorden In het Noorden hebben ze een voorkeur voor een werkwoordvolgorde die, ondanks de vele mogelijkheden in de woordvolgorde van het Standaard Nederlands, elders in Nederland zeer zeldzaam voorkomt. Deze volgorde is precies omgekeerd van de volgorde die men in het Standaard Nederlands zou verwachten. Meestal komt eerst het vervoegde hulpwerkwoord/modaal werkwoord, vervolgens het tweede hulpwerkwoord als infinitief, en tot slot het hoofdwerkwoord. Een voorbeeld: Ik vind dat iedereen moet kunnen zwemmen. In het Gronings komt juist het hoofdwerkwoord telkens als eerste (zwemmen), vervolgens het eerste modale werkwoord (infinitief: kunnen) en tot slot het tweede modale werkwoord (moet). Hierdoor ontstaat: Ik vind dat iedereen zwemmen kunnen moet. In een cluster met een modaal werkwoord (moet), een hulpwerkwoord van tijd (hebben) en een hoofdwerkwoord ontstaat de volgende woordvolgorde: Ik vind dat Jan de wagen voor drie uur gemaakt hebben moet. Binnen een werkwoordcluster met hulpwerkwoord van tijd (is), aspectueel/modaal hulpwerkwoord (gegaan) en hoofdwerkwoord, is er de volgende volgorde: Ik weet dat hij zwemmen gegaan is. Hulpwerkwoord verdubbeling In het Standaard Nederlands wordt een passief gemaakt door een combinatie van het werkwoord ‘zijn’ en een voltooid deelwoord: Het huis is verkocht. In Groningen en Drenthe, maar ook in de zuidelijke Limburgse dialecten wordt er nog een extra voltooid deelwoord toegevoegd: Het huis is verkocht geworden/geweest. Dit komt waarschijnlijk door het verschijnsel ‘hulpwerkwoord verdubbeling’. Er wordt dan een tweede hulpwerkwoord aan de zin toegevoegd in een voltooide vorm: Ik heb dat gezegd gehad. Ik heb vandaag nog niet gerookt gehad. Mogelijk is dit afkomstig uit het Duits, waar de constructie met geworden in het Standaard Duits systematisch voorkomt. Bijzin Wanneer een bijzin wordt gekoppeld aan een hoofdzin middels het voegwoord ‘dat’, zal de woordvolgorde van de bijzin zoals een hoofdzin zijn. Hai zee dat hai haar zien noaber zitten zain. Vertaling letterlijk: *Hij zei dat hij had zijn buurman zitten gezien. Vertaling Standaard Nederlands: Hij zei dat hij zijn buurman had zien zitten. Het Limburgs
In het Limburgs zijn er veel woordvolgordes mogelijk en deze wijken eigenlijk nauwelijks af van het Standaard Nederlands. Daarnaast heeft het Limburgs een paar overeenkomsten in de syntaxis met het Nedersaksisch. De bovengenoemde ‘band lek’-constructie komt niet alleen in het Noorden van het land voor, ook in het zuiden wordt de constructie vaak gebruikt. Op het volgende kaartje is een duidelijke scheidslijn te zien tussen Oost en West Nederland m.b.t. het gebruik van de band lek-constructie. Om hier meer over te lezen, verwijs ik u graag door naar boven. Afbeelding 6. Globale dialectkaart van band lek-constructie.
Een tweede overeenkomst met het Nedersaksisch is het verschijnsel van de hulpwerkwoord verdubbeling. Dit staat ook hierboven beschreven. Possessief datief constructie Het gaat om een meewerkend voorwerp dat niet noodzakelijk bij het werkwoord in kwestie optreedt (een vrije datief), bv: wassen vereist niet een meewerkend voorwerp (i.t.t. geven). In het Heerlens dialect komt een bepaalde datief constructie voor die in het Standaard Nederlands ongrammaticaal is, namelijk de possessieve datief constructie. Hierin komt een meewerkend voorwerp (datief) voor dat niet noodzakelijk bij het desbetreffende werkwoord hoort, het is dus een vrije datief. In het werkwoord 'geven' is er bijvoorbeeld wel een meewerkend voorwerp vereist aangezien je altijd iets aan iemand geeft. Een voorbeeldzin van de possessieve datief constructie: Ik was Jan / hem de handen. In deze zin is ‘jan’ of ‘hem’ de datief, ‘de handen’ het object (lijdend voorwerp) en is ‘ik’ het subject (onderwerp). In de possessieve datief constructie is er een bezittelijke relatie aanwezig tussen de datief en het object (de handen zijn van Jan/hem). Hier is vereist dat het object een lichaamsdeel moet zijn en er altijd een bepaald lidwoord (de of het) voor moet staan wanneer het object verplicht enkelvoudig is (zoals: buik, neus, mond). Er mag ook een onbepaald lidwoord (een) voor staan als er van de lichaamsdelen per individu meer dan 1 is (zoals: hand, voet, knie). Dit betekent dus dat de volgende zin ongrammaticaal is in het Heerlens dialect: *Ik was hem een buik. (het direct object is verplicht enkelvoudig en moet daardoor een bepaald lidwoord hebben in deze constructie). En de volgende zin grammaticaal: Ik was hem een voet. (van het direct object zijn er meer per individu en mag daardoor een onbepaald lidwoord hebben) Een ander kenmerk van deze constructie is dat de agens in subjectpositie niet in een possessieve relatie kan zitten met het object. Dus: *Hij wast de handen. Deze zin kan alleen grammaticaal worden gemaakt door het invoegen van een datief (zoals in de eerste zin) of door middel van het reflexief ‘zich’: Hij wast zich de handen. Doen + infinitief Er wordt vaak gedacht dat uitingen met doen + infinitief in streektalen (als in: “Zij doet werken”) gebruikt wordt om syntactische en morfologische inflexie te vermijden. Door middel van het woord ‘doen’ hoeft het hoofdwerkwoord namelijk niet meer verbogen te worden. Er wordt vaak gezegd dat 'doen' semantisch en morfologisch 'leeg' is. Uit onderzoek blijkt echter dat deze constructie van doen+infinitief die voorkomt in onder andere het Heerlens dialect niet zomaar willekeurig in elke zin gebruikt kan worden. 'Doen' heeft een habitueel aspect. Het geeft in deze constructie aan: “Een activiteit van een individu of een groep van individuen die niet incidenteel maar onbeperkt vaak en met vaste regelmaat optreedt.” (Cornips, 1994) Een voorbeeld uit het HAN corpus: “nee ik ben ik ben gewoon timmerman en ik doe timmeren en opbouwen.” Aangezien de persoon in kwestie timmeren doet als beroep, is dit geen incidentele eenmalige activiteit. Het Zeeuws
De woordvolgorde in het Zeeuws is precies hetzelfde als die in het Nederlands. Ook het Zeeuw kent de zogenoemde subject-verb-object constructie. Eerst komt het onderwerp en dan het werkwoord. Een voorbeeld: D'n dominee, die-a gister in de kerke stoeng was 'n hoeie spreker.Vertaling: De dominee die gisteren in de kerk stond was een goede spreker (Zeeuwse Taelsite, 2002). Het Brabants
De woordvolgorde van het Brabants wijkt niet af van het Nederlands. Een Brabantse zin bestaat, net als een Nederlandse zin, uit de subject-verb-object constructie: wai sien om half vief aangereden (wij zijn om half vijf weggereden) (Goossens, 1999). |