Syntaxis
Woordvolgorde:
- De volgorde waarin Macedonische zinnen worden opgebouwd is normalitair SVO. - Bijwoorden komen in de meeste gevallen als eerste of juist laatste woord in de zin. - Ontkenning wordt uitgedrukt door ‘ne’ voor het werkwoord te plaatsen. De zinnen zijn anders dan andere Slavische talen opgebouwd. Het Macedonisch gebruikt vaak voorzetsels voor positiebepalingen. Het voorzetsel ‘na’ kan (op, naar, bij) aangeven, en markeert ook het indirect object (datief) en possessief (genitief). WH- woorden waarmee een vraagzin kan worden gestart zijn: - ‘Koj’ (wie, welke) - ‘Kako’ (hoe) - ‘Kolku’ (hoe veel) - ‘Kalkov’ (wat voor soort) - ‘Kolkav’ (hoe groot) - ‘Što’ (wat) - ‘Kade’/’kaj’ (waar) - ‘Koga’ (wanneer) - ‘Zošto’ (waarom) - ‘Čij’ (wiens) Omdat ‘koj’ zowel (wie) als (welke) betekent, kan het meertalige kind deze vraagwoorden in het Nederlands verwarren. Alle WH-woorden, behalve ‘zošto’ (waarom) kunnen dienen als betrekkelijk voegwoord. Indirecte vragen kunnen starten met een WH-woord of de vraag markering ‘dali’. Als een ja/nee vraag negatief wordt beantwoord, wordt het woord ‘ne’ (nee) gebruikt. Dan volgt een korte pauze, waarna de negatieve partikel ‘ne’ voor het werkwoord wordt geplaatst (‘ne’, pauze, ‘ne’ + werkwoord): ‘Ne, ne znam.’ (nee, ik weet het niet). |