Transferfouten
Doordat het Berbers tot een geheel andere taalfamilie behoort dan het Nederlands, kan verwacht worden dat mensen met een Berber-achtergrond relatief meer moeite zullen hebben met het verwerven van het Nederlands dan een NT2-leerder met een Germaanse-taalachtergrond.
De mate waarin mensen met een Marokkaans-Berberse achtergrond voornamelijk Nederlands of Berbers (of Marokkaans-Arabisch) spreken, verschilt per generatie. De 1e generatie Marrokkanen spreekt vooral hun moedertaal, hun T1. De 2e generatie is vaak tot de schoolleeftijd opgeroeid in de T1, het Berbers (of Marokkaans-Arabisch) en kwam vervolgens op school in contact met het Nederlands, waarna dit vaak de dominante taal werd. Berberssprekende ouders zullen onderling enorm verschillen in hun taalvaardigheid Nederlands. Sommige kinderen zullen voornamelijk Nederlandstalig opgroeien en andere voornamelijk Rif-Berbertalig. En de rest zal daar ergens tussenin zitten. De invloed van Marokkaans-Arabisch en Berbers op het Nederlands van Marokkanen in Nederland komt behoorlijk overeen, vooral op het gebied van klanken. Het Berberse klanksysteem en het Marokkaans-Arabische klanksysteem hebben in Marokko grote invloed op elkaar gehad, waardoor daarin grote overeenstemming is tussen beide talen. Daarom wordt in het stuk over fonologie gesproken over 'het Marokkaans'. Fonologie Mensen met een Berbers-achtergrond zullen moeite hebben met de klanken uit het Nederlands die in het Berbers (of Arabisch, wat de veel Berbers ook spreken) niet voorkomen. Dit zal vooral de uitspraak van de diftongen betreffen en mogelijk ook de uitspraak van de /p/. Veel gemaakte fonologische transferfouten zullen zijn: De volgende kenmerken komen vooral bij de 1e generatie voor: medeklinkers
De volgende kenmerken komen vooral bij de 2e generatie voor:
Morfologie De Jong e.a. (2007) stellen dat kinderen met een achtergrond van een taal met een rijke morfologie over het algemeen minder moeite zullen hebben met het verwerven van een taal met een minder rijke morfologie. Dat is aan de orde bij kinderen met een Berber-achtergrond die Nederlands leren. Over het algemeen zullen kinderen met een Berberse achtergrond minder moeite hebben met de, in vergelijking met Berbers, minder rijke Nederlandse morfologie. Zij zijn namelijk gewend om om te gaan met veel verschillende vervoegingen in hun T1 en gebruiken in hun T1 de morfologische kenmerken nadrukkelijk in hun zinsbegrip, meer dan bijvoorbeeld Nederlandse kinderen die zich meer door woordvolgorde laten leiden. Specifieker zien we in het Berbers geen onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke bezittelijk voornaamwoorden en geen bijvoeglijk-naamwoordvorm. Hierin verwachten we in het Nederlands interferentie-fouten (bezittelijk voornaamwoorden) en vormfouten (bijvoeglijk naamwoorden). Werkwoordsmorfologie
Syntaxis Het Berbers is een pro-drop taal. Het onderwerp zou ook in het Nederlands ten onrechte weggelaten kunnen worden. De afwezigheid van lidwoorden in het Berbers kan leiden tot moeite met het gebruik van en onderscheid tussen lidwoorden in het Nederlands. Het veelvuldig gebruik van het ‘default’ voornaamwoord ‘die’ is op basis van beide T1-kenmerken verklaarbaar. In het Berbers wordt de vragende vorm geproduceerd door invoegen van ‘ɣa’. Mogelijk dat in het Nederlands onvoldoende betekenis gehecht wordt aan de vragende intonatie. Het Berbers heeft een vrijere woordvolgorde dan het Nederlands maar lijkt de voorkeur te hebben voor VSO en SVO. Op basis hiervan zou moeite met de Nederlandse SOV, zoals gebruikt in bijzinconstructies, verwacht kunnen worden. Veel gemaakte fouten in syntaxis zijn: 1e generatie:
2e generatie:
– het niet als onderwerp aan het begin van de zin staat (in Turkije maakt niet uit) – het lijdend voorwerp is (Marokkaanse of Turkse meisjes die begrijpen niet zo) – het deel van een staande uitdrukking is (daar zijn wij dus helemaal niet mee eens)
Lexicon
Tabaouni (2009) omschrijft een klein onderzoek naar kenmerken van een meertalige Berbers -Nederlandse taalontwikkeling (ten opzichte van kenmerken van een eentalige taalontwikkeling) van 5 tweetalige (Berbers – Nederlands (=Vlaams)) -talige kleuters (Tabaouni, 2009). Op basis van spontane taalanalyses in het Berbers en Nederlands bleken de kinderen een betere beheersing te hebben van het Berbers, maar tevens voldoende communicatief redzaam te zijn in het Nederlands. Opvallendheden in de Nederlandse taal, die niet, of minder, voorkomen bij eentalige Nederlandstalige kinderen, waren: - deletie persoonlijk voornaamwoord - aanwijzend voornaamwoord ‘die’ als persoonlijk voornaamwoord - moeite met juist gebruik aanwijzend voornaamwoord - beperkt gebruik van bezittelijk voornaamwoord + fouten in gebruik - veelvuldig gebruik van ‘gaan’ als hulpwerkwoord - omissie van werkwoord - congruentiefouten 3e persoon enkelvoud (gebruik stam of infinitief) - omissie lidwoorden - omissie en foutief gebruik van voorzetsels - code-switching, voornamelijk bij zelfstandig naamwoord - moeite met diftongen (vooral ui -> ei) Bovenstaande kenmerken blijken voor kinderen met een Berberse achtergrond lastig om te verwerven in het Nederlands. Deze kenmerken hoeven dus zeker geen teken van TOS te zijn. De Ruiter (1989) onderzocht de verwerving van het Tarifit (Rif-Berbers) bij kinderen in Nederland ten opzichte van kinderen in Marokko. De groep in Nederland gebruikte minder woorden dan de groep in Marokko. Ook maakt de Nederlandse groep fouten in morfologische regels zoals ten aanzien van geslacht, getal en constructie. Ook maakten zij eenvoudige zinnen in vergelijking met de Marokkaanse groep. Ook fouten die Marokkaanse kinderen in Nederland in de T1 maken, welke Marokkaanse kinderen in Marokko normaal gesproken niet maken, hoeven dus niet altijd een teken van TOS te zijn. |