Morfologie
Naamwoorden
Het Twi kent geen grammaticaal geslacht en ook geen lidwoorden. Woorden in het Twi worden gevormd door één of meerdere stammen. Een samenstelling is een voorbeeld van een woord dat bestaat uit meerdere stammen. Sommige woorden krijgen een voor- en/of achtervoegsel. Het meervoud van naamwoorden wordt doorgaans door een voor- of achtervoegsel gevormd. Datzelfde geldt voor bijvoeglijk naamwoorden. Deze categorie krijgt echter geen voor- of achtervoegsel in het enkelvoud. Werkwoorden Om werkwoorden in het meervoud te maken, wordt er gebruik gemaakt van reduplicatie, wat betekent dat het woord (deels) herhaald wordt, specifiek de werkwoordstam. Tijden worden in het Twi aangegeven door middel van voorvoegsels of andere markeerders. Zo wordt de tegenwoordige tijd gemaakt door de werkwoordstam en een markeerder voor persoon: ‘mete’ (‘ik spreek’). Ontkenning is mogelijk door een nasale klank met een lage toon aan de stam te hechten: ‘menté’ (‘ik spreek niet’). Getal en persoon worden aangegeven door het gebruik van voornaamwoorden of hun gereduceerde voorvoegsels. Dit is een belangrijk verschil met het Nederlands, hiervoor worden specifieke werkwoorduitgangen gebruikt. Andere werkwoordtijden die gebruikt worden, zijn bijvoorbeeld de verleden tijd, de voltooid verleden tijd en de zeer-nabije toekomst, aangegeven door middel van voorvoegsels en specifieke toonpatronen. Het woord ‘kɔ’, wat ‘gaan’ betekent, wordt gebruikt om het toekomstige aspect aan te geven. Om het progressieve aspect (‘bezig zijn te’) aan te geven, wordt de klinker van het voornaamwoord verlengd. Ook causatieven (iets doen/laten gebeuren) en imperatieven (gebiedende wijs) worden gevormd door voorvoegsels en specifieke tonen. Voornaamwoorden Er is in het Twi een set van persoonlijke voornaamwoorden die zelfstandig gebruikt kunnen worden en ook gemarkeerd kunnen worden als het subject van een zin. Er wordt, net als in het Nederlands, onderscheid gemaakt tussen de eerste, tweede en derde persoon, zowel in het enkelvoud als in het meervoud. Als het een object betreft, worden de vormen van de eerste, tweede en derde persoon (me, wo, no) gereduceerd tot een achtervoegsel (-m, -w, -n) dat achter het werkwoord geplakt wordt. |