Morfologie
Het Noors kent mannelijke, vrouwelijke en onzijdige zelfstandig naamwoorden. Doorgaans is de mannelijke verbuiging van een vrouwelijk woord echter wel acceptabel. Dit is dan ook de reden dat het wel eens voorkomt dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden. Het onbepaald lidwoord in het Noors is voor mannelijke woorden en, voor vrouwelijke woorden ei en voor onzijdige et. Net als in het Nederlands worden deze lidwoorden vóór het woord geplaatst. Dit is anders met bepaalde lidwoorden -en, -a en -et (in het Nederlands de en het), want die worden in het Noors niet voor maar achter het zelfstandig naamwoord geplaatst. Net zoals in het Deens gedraagt dit lidwoord zich als suffix en wordt als achtervoegsel aan het zelfstandig naamwoord vastgeplakt. In onderstaande tabel wordt aangegeven hoe het gebruik van lidwoorden verloopt. Hierbij wordt steeds de standaardvorm weergegeven.
Wanneer er een bijvoeglijk naamwoord aan het onderwerp wordt toegevoegd, wordt er tevens een lidwoord aan toegevoegd. Dit resulteert in een dubbel bepaald lidwoord, omdat het bepaald lidwoord ook als cliticum aan het onderwerp zit:
1. den store gutten de grote jongen(-de) De bijvoeglijk naamwoorden worden ook gespecificeerd op geslacht, aantal en bepaaldheid. Het Oudnoors kende vier naamvallen; de nominativus, dativus, accusativus en de genitivus. Deze naamvallen werden gemarkeerd op zelfstandige naamwoorden, voornaamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. De dativus wordt in het hedendaagse Noors alleen in sommige dialecten nog gebruikt. De accusativus en genitivus zijn verdwenen, de Noren gebruiken alleen het genitieve cliticum ''s' om een bezittelijke relatie aan te duiden, zoals dat in het Nederlands ook wordt gedaan. Aan voornaamwoorden is wel nog een scheiding zichtbaar tussen onderwerppositie en lijdend voorwerppositie. In het Noors is het gebruiken van een lidwoord voor een lijdend voorwerp niet in alle gevallen verplicht. In de Nederlandse equivalent is een lidwoord bij een lijdend voorwerp in enkelvoud wel verplicht.
2. Hun har hund. *Zij heeft hond. Het Noors heeft een inflectioneel systeem, vergelijkbaar met het Engels, met weinig uitzonderingen. De werkwoorden worden gespecificeerd op tijd, wijs, en actief/passief. Net zoals andere Germaanse talen heeft het Noors sterke en zwakke werkwoorden. 96% van de werkwoorden in het Noors bestaat uit zwakke werkwoorden. Het Noors kent echter nog wel een extra verdeling binnen de groep ‘zwakke werkwoorden’. Deze groep bestaat uit ‘hoge frequentie’ en ‘lage frequentie’. De zwakke werkwoorden met de hoge frequentie hebben in de verleden tijd als uitgangen: -et /et/, of -a /a/. Voorbeelden van werkwoorden die deze uitgang krijgen zijn kaste (gooien) – kastet (of kasta) en hoppe (springen) – hoppet (of hoppa). Zwakke werkwoorden met lage frequentie krijgen in de verleden tijd als uitgangen –te /te/ of –de /de/. Voorbeelden van werkwoorden die deze uitgang krijgen zijn kjøre [çø:re] (rijden) – kjørte en rope [ru:pe] (roepen) – ropte. Van alle werkwoorden bestaat 4% uit sterke werkwoorden. Deze hebben veel overeenkomsten met het Nederlands. Voorbeelden van deze werkwoorden zijn drikke (drinken) – drakk, bære (dragen) – bar, si (zeggen) – sa. |