TOS in het Noors
5 tot 7% van de kinderen in Noorwegen heeft een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Men probeert met behulp van de genormeerde TRAS methode (Tidlig Registrering Av Språkutvikling; vroege registratie van de taalontwikkeling) de kinderen met TOS al in de voorschoolse opvang te ontdekken. De TRAS is een samenwerkingsproject van een aantal pedagogische instituten en onderwijscentra en dient in eerste instantie als preventieve ondersteuning van taalzwakke kinderen. Ondersteunend materiaal bij taalzwakke kinderen van twee jaar bestaat onder anderen uit begeleidende prentenboeken, methodes om woorden samen te stellen en lichaamsdelen te benoemen en de SATS. De SATS (Screening Av Toåringers Språk; screening taalgebruik van tweejarigen) is een uit drie delen bestaande methode om interactie over dingen uit het dagelijks leven te stimuleren. Bij kinderen van ongeveer 4 jaar wordt er gebruik gemaakt van SPRÅK 4 (TAAL 4), waarbij de focus ligt op inhoud, articulatie, zinsopbouw en woordenschat. Uit onderzoek is ook gebleken dat de taal- en communicatievaardigheden kunnen worden voorspeld aan de hand van de motorische vaardigheden op een leeftijd van 1;6 jaar. De sterke correlatie (0,72) onderbouwt de hypothese dat taal- en motorische problemen beiden manifestaties zijn van een onderliggende neuro-ontwikkelingsstoornis (Wang et al., 2012).
Simonsen en Bjerkan (1998) hebben een onderzoek uitgevoerd naar het soort fouten dat kinderen met een taalontwikkelingsstoornis maken bij de verleden tijd. Hieruit blijkt dat het verwerven van de verleden tijd op eenzelfde manier werkt bij kinderen met TOS als bij normaal ontwikkelende kinderen, maar dat deze verwerving vertraagd is. Individuele kinderen hebben individuele foutenpatronen, dit patroon is te zien bij het overgeneraliseren. TOS-kinderen en normaal ontwikkelende kinderen overgeneraliseerden bepaalde categorieën verleden tijd (laagfrequente zwakke, hoogfrequente zwakke of sterke werkwoorden). Wanneer een kind bij slechts één woordgroep beduidend slechter scoort is dit een mogelijk teken voor een taalontwikkelingsstoornis. Ook wanneer een kind ouder dan 6 jaar werkwoorden die in de verleden tijd horen in een andere tijd uitdrukt, kan dit wijzen op een TOS. Het onderzoek van Karstensen (2014) richtte zich op de sociale kant van specifieke taalontwikkelingsstoornissen. Kinderen met een TOS hebben zwakkere sociale vaardigheden, hebben een negatiever beeld van hun eigen (sociale) vaardigheden en ervaren meer stress in sociale situaties. Deze sociale problemen lijken te verergeren naarmate het kind ouder wordt. Dat de sociale vaardigheden in verband staan met de talige is duidelijk, of dit een causaal verband is niet. Uit het onderzoek van Magnus et al. (2006) blijkt dat een Noorse kind met een TOS met gemiddeld 1;8 jaar zijn eerste woord zegt. Om het in perspectief te brengen: normaal ontwikkelende Noorse kinderen doen dit met 1;3 en Noorse kinderen met autisme met 1;5 jaar. Noorse kinderen met TOS zijn gemiddeld 2;6 jaar als ze hun eerste tweewoorduiting doen, normaal ontwikkelende kinderen zijn gemiddeld 1;8 en kinderen met autisme 2;2. In onderstaande tabel is af te lezen dat 2,1% van de driejarige kinderen met TOS lange, complexe zinnen van meer dan 10 woorden uit, in vergelijking met 72,5% bij normaal ontwikkelende kinderen. Van de vierjarige kinderen met TOS was dat 14,0%, tegenover 88,2% normaal ontwikkelende kinderen. Uit het onderzoek blijkt ook dat kinderen met een taalontwikkelingsstoornis een kleinere woordenschat hebben: 35,4% van de driejarigen heeft een woordenschat van meer dan 50 woorden tegenover 94,0% van de normaal ontwikkelende kinderen. Ook bij de grammatica is een discrepantie te bemerken: kinderen met een taalontwikkelingsstoornis scoorden slechter op het vormen van (onregelmatige) meervoudsvormen en verleden tijdsvormen. Ook de vaardigheden van het vertellen van een verhaal blijven in eerste instantie achter. Wel is te zien dat de vierjarigen bezig zijn met een inhaalslag. Kenmerken uitingen van kinderen met taalstoornissen (TOS, driejarigen N = 98, vierjarigen N = 43) en normale ontwikkeling (NO, driejarigen N = 172, vierjarigen N = 159). Naar Valand (2013:44-52). Resultaten staan in percentages van het aantal participanten per groep aangegeven.
Al met al blijkt uit deze gegevens dat bij beide leeftijdscategorieën de kinderen met een taalontwikkelingsstoornis op alle onderzochte gebieden (op de vertelvaardigheid van vierjarigen na) sterk achterlopen op hun normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten. Ook blijkt dat met name de lengte van de uitingen, de grammatica en de narrativiteit zich sterk ontwikkelen bij de kinderen met een taalontwikkelingsstoornis, waardoor zij een beetje inlopen op hun leeftijdsgenoten. In hoeverre zij op latere leeftijd vergelijkbaar zijn met hun normaal ontwikkelende leeftijdsgenootjes is helaas niet bekend. |