TOS in het Grieks
Veel onderzoeken naar taalstoornissen in het Modern Grieks zijn uitgevoerd door de wetenschappers Stephany, Tsimpli en Stavrakaki. Hieronder zijn resultaten uit enkele van hun onderzoeken naar TOS in het Modern Grieks vermeld.
Tsimpli (2001) heeft onderzoek gedaan waarin zij het ontwikkelingspatroon met betrekking tot morfosyntactische elementen in normaal ontwikkelende Griekse zeer jonge kinderen (NO, 1-3 jaar) vergeleek met de data van een aantal Griekse kinderen met een specifieke taalontwikkelingsstoornis (TOS, 4-6 jaar). In dit onderzoek gebruikt Tsimpli (2001) data van NO-kinderen, verzameld door Stephany (1997). De data van de kinderen met TOS heeft zij zelf verzameld. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de data van de kinderen met TOS op het gebied van werkwoorden overeenkomen met de data van de NO-kinderen die zich in fase 2 (2;3-2;5 jaar) bevinden. Kinderen met TOS maken in de meerderheid van de verplichte contexten nauwkeurig gebruik van markeringen die een onderscheiding in tijdsaanduiding aangeven. Enkel functiewoorden verschijnen niet consistent en als ze dat wel doen, worden ze gereduceerd tot de klinker /a/. Tsimpli (2001) stelt dat binnen de overeenkomst tussen onderwerp en werkwoord de eerste en derde persoon enkelvoud en meervoud wel is verworven door kinderen met TOS, maar de tweede persoon enkelvoud en meervoud niet. Een onderscheid tussen NO-kinderen en kinderen met TOS is hierbij dat NO-kinderen de derde persoon enkelvoud trachten overmatig te gebruiken. In de data van de kinderen met TOS komt dit niet naar voren. Op het gebied van de naamwoorden zijn de prestaties in fase 1 (1;8-1;11 jaar) van de NO-kinderen gelijk aan het ontwikkelingspatroon in kinderen met TOS. NO en TOS kinderen gebruiken het bepaalde en onbepaalde lidwoord op eenzelfde manier. Van het onbepaalde lidwoord wordt correct gebruik gemaakt, alhoewel de mannelijke vorm later gebruikt wordt dan de vrouwelijke en onzijdige vormen (Stephany (1997) in Tsimpli, 2001). Daarnaast vindt in de meeste gevallen omissie van het bepaalde lidwoord plaats. Een andere fout resulteert in onderspecificatie van geslacht en naamval door de reductie van CV(C) in lidwoorden naar vormen als CV of V. NO kinderen laten in fase 1 object clitics veelal weg, hoewel hierbij een significant verschil te zien is ten opzichte van fase 2. De ontwikkeling van clitics in TOS-kinderen komt overeen met het patroon in fase 1 van NO-kinderen, maar bij de kinderen met TOS is een duidelijk patroon te zien waarin alle kinderen veel fouten in de weglating van clitics maken. NO-kinderen lijken hierin individueel veel te van elkaar te verschillen (Tsimpli, 2001). De sterke voornaamwoorden verschijnen bij kinderen met TOS in een correcte vorm in alle personen, behalve in eerste persoon enkelvoud en tweede persoon meervoud. Bij elk kind uit de groep NO zijn de voornaamwoorden al in fase 1 ontwikkeld. Tsimpli (2001) haalt hierbij data van het onderzoek van Stephany (1997) aan waarin wordt gesteld dat de derde persoon enkelvoud voorloopt op de eerste en tweede persoon enkelvoud. Daarna volgen alle meervoudsvormen. De overeenkomst tussen geslacht en getal worden nog niet zonder fouten gebruikt, al zijn in fase 3 (2;9-2;11 jaar) ook deze elementen op voornaamwoorden verworven. NO-kinderen laten in hun ontwikkeling zien dat ze in fase 1 aanduiding van naamvallen al gebruiken, namelijk gemarkeerd op de stam van het naamwoord. Ongemarkeerde vormen worden in elke fase geproduceerd. In het onderzoek van Tsimpli (2001) laten TOS-kinderen een beeld zien dat dichtbij fase 1 in de ontwikkeling van NO-kinderen ligt. Als laatste is het gebruik van vraagwoorden in kinderen met TOS onderzocht. Zij gebruiken in de meeste gevallen 'waar' en blijken het meest moeite te hebben met de woorden 'wat' en 'hoe'. Fouten die hierin gemaakt worden, zijn vooral het weglaten van het vraagwoord, waarbij het werkwoord in de vraagzin aan het begin blijft staan. Dit komt niet overeen met de data van de normaal ontwikkelende kinderen. Door hen worden vanaf fase 1 'wat' en 'waar' en vanaf fase 2 en 3 ook de andere woorden (wie, hoe, wanneer) gebruikt. TOS-kinderen laten een aanzienlijk hoog gebruik van omissie zien bij vraagwoorden, NO-kinderen doen dit nergens in hun taalontwikkeling (Tsimpli, 2001). Doordat er geen enkele fase is in de normale ontwikkeling waarin de resultaten van de kinderen met TOS overeenkomen voor zowel verbaal en nominaal domein, kan geconcludeerd worden dat taalverwerving in kinderen met TOS een ander patroon volgt dan dat van normaal ontwikkelende kinderen (Tsimpli, 2001). Voorbeelduitingen Onderstaand enkele voorbeelden van fouten die Griekssprekende kinderen met een TOS maakten. Gemiddelde leeftijd van 5;5. Bron: Tsimpli en Stavrakaki (1999)
|