TOS in het Ivriet
Er zijn een aantal onderzoeken gedaan naar taalontwikkelingsstoornissen bij Hebreeuwse kinderen. Drie van deze onderzoeken zullen hieronder besproken worden. Het eerste onderzoek (the acquisition of relative clause comprehension in Hebrew:A study of G-SLI and normal development) gaat over het verschil tussen eentalige Hebreeuwse kinderen met en zonder TOS, het tweede onderzoek (between L2 and SLI: inflections and prepositions in the Hebrew of bilingual children with TLD and monolingual children with SLI) gaat over het verschil tussen eentalige Hebreeuwse kinderen met TOS en twee groepen normaal ontwikkelende kinderen die het Hebreeuws als tweede taal leren, het laatste onderzoek (interpreting deficits in grammatical morphology in specifically language-impaired children: Preliminary evidence from Hebrew) gaat over een vergelijking tussen Engelse kinderen met TOS en Hebreeuwse kinderen met TOS.
In het eerste onderzoek wordt er gesproken over G-TOS. Dit is een sub-groep binnen de TOS groep met meer moeite met de syntaxis, hierdoor wordt deze groep kinderen ingedeeld in de G-TOS (grammaticaal TOS) groep. Deze groep kinderen laat minder problemen zien in fonologie, lexicon of semantiek. De grammatica ontwikkelt zich langzamer. De verplaatsing van woorden en zinsdelen binnen zinnen is voor deze groep kinderen erg lastig. Het huidige onderzoek heeft drie groepen eentalige Hebreeuwse kinderen onderzocht. Een groep bestond uit 10 kinderen met TOS, gemiddelde leeftijd 9;0 jaar, een groep bestond uit normaal ontwikkelende eentalige Hebreeuwse kinderen, gemiddelde leeftijd 6;2 jaar en een groep normaal ontwikkelende eentalige Hebreeuwse kinderen, gemiddelde leeftijd 4;7 jaar. Er zijn drie soorten zinnen onderzocht: eenvoudige SVO zinnen, betrekkelijke bijzinnen met onderwerp en betrekkelijke bijzinnen met lijdend voorwerp. Een voorbeeld van de laatste twee zinnen:
Uit het onderzoek blijkt dat de resultaten van de 4-jarige groep en de TOS groep grotendeels met elkaar overeenkomen. Beide groepen scoren op de SVO zinnen en de bijzinnen met onderwerp significant beter dan de bijzinnen met lijdend voorwerp. De TOS groep scoort significant beter dan de 4-jarige groep op bijzinnen met onderwerp. De 6-jarige groep scoort significant beter dan de TOS groep op de bijzinnen met lijdend voorwerp. De conclusie van het onderzoek luidt dan ook als volgt: Hebreeuws-sprekende kinderen met G-TOS met een leeftijd van 7;3 tot 11;2 begrijpen betrekkelijke bijzinnen met een lijdend voorwerp niet, terwijl dit bij kinderen met een normale ontwikkeling rond 6-jarige leeftijd bereikt wordt. De G-TOS groep scoorde op dit onderdeel gelijk met de 4-jarige groep Hebreeuwse kinderen met een normale ontwikkeling. Het syntactische probleem uit zich voornamelijk in het begrip van de syntactische verplaatsing. Deze problemen lijken te blijven bestaan tot 11-jarige leeftijd. In het tweede onderzoek wordt gekeken naar de morfosyntaxis en de voorzetsels. De morfosyntaxis van het Hebreeuws verschilt erg van het Engels, maar zeker ook van het Nederlands. In het Hebreeuws worden de voorzetsels, bepaalde functiewoorden en het lidwoord als voorvoegsel gebruikt. Er zijn drie groepen kinderen onderzocht. Een groep bestond uit 25 Russisch-Hebreeuwse kinderen met een normale taalontwikkeling, leeftijd 5;0-7;0 jaar. Een groep bestond uit 11 Engels-Hebreeuwse kinderen met een normale taalontwikkeling, leeftijd 5;0-7;0 jaar en een groep bestond uit 7 eentalige Hebreeuwse kinderen met TOS, leeftijd 5;0-7;0 jaar. De werkwoordsmorfologie werd onderzocht aan de hand van een invulzinnen en een naspreektaak, het gebruik van voorzetsels wordt onderzocht aan de hand van invulzinnen. Wat betreft de werkwoordsmorfologie valt op dat de tweetalige kinderen het plafond bereikt hebben van de morfemen (score van bijna 100%), terwijl de eentalige Hebreeuwse kinderen met TOS hier nog veel moeite mee hebben. De TOS groep scoort significant slechter op de tweede persoon enkelvoud, zowel mannelijk als vrouwelijk. Uit een foutenanalyse blijkt dat de kinderen met TOS vaker de eerste persoon gebruiken dan de tweede persoon. Ook komt er bij de kinderen met TOS clusterreductie voor, wat bij de tweede persoon enkelvoud vrouwelijk in het Hebreeuws leidt tot gebruik van de derde vorm. Bij de tweetalige groep zijn er geen significante verschillen gevonden. Bij het gebruik van voorzetsels wordt er gekeken naar gebonden en vrije voorzetsels. De tweetalige groepen hebben een plafond bereikt, op beide soorten voorzetsels scoren zij bijna 100% correct, deze score ligt voor de TOS groep lager, rond de 80% correct. De TOS groep maakt meer fouten op de gebonden voorzetsels dan de vrije voorzetsels. Uit een foutenanalyse blijkt dat er bij de TOS groep veel substitutie- en omissiefouten voorkomen. Er komen significant meer omissiefouten voor bij de gebonden voorzetsels dan bij de vrije voorzetsels. Dit komt bijna niet voor in de tweetalige groep. Uit het laatst onderzoek blijkt dat Hebreeuwse kinderen met TOS (leeftijd: 4;4-5;3) meer gebruik maken van grammaticale morfemen dan Engelse kinderen met TOS (leeftijd: 3;6-6;9). Er wordt gesuggereerd dat de rijke morfologie van het Hebreeuws een voordeel heeft voor de kinderen met TOS in tegenstelling tot het Engels. Wanneer er gekeken wordt naar het Hebreeuws op zich, hebben Hebreeuwse kinderen met TOS meer moeite met grammaticale morfemen met een lage saillantie dan de normaal ontwikkelende Hebreeuwse kinderen. |