Transferfouten
Problemen die het gevolg zijn van transfer zijn niet direct een indicatie van een taalontwikkelingsstoornis. Indien de problemen die hieronder beschreven worden langdurig aanhouden, kan dit wel een indicatie zijn van een TOS.
Schrift Naast het feit dat het Hebreeuws van rechts naar links wordt geschreven is een belangrijk verschil met het Nederlandse schrift dat het alfabet geen klinkers kent. Door middel van diakritische tekens kan wel worden aangegeven welke klinker er in een woord uitgesproken moet worden, maar deze tekens worden lang niet altijd gebruikt. Het zal voor iemand die Hebreeuws heeft leren schrijven dus even wennen zijn dat er in het Nederlands verplicht klinkers geschreven moeten worden. Fonologie De Nederlandse consonantklanken die niet in het Hebreeuws voorkomen, zijn: [ɦ] (glottaal stemloos), [ŋ]. Aangezien het Hebreeuws wel de [h] kent en deze alleen om zal moeten vormen naar een stemloze klank en omdat de [ŋ] de eigenschappen van de [n] en [g] combineert, hoeven hier geen problemen verwacht te worden. Het aanleren van de Nederlandse klinkers kan wel enigszins lastig zijn. Het Hebreeuws kent wel de vaak voorkomende [a], [e], [i], [o] en [u] in lange en korte vorm, maar niet de [ɑ], [ԑ], [y], [Y], [ɪ], [ͻ], [œj], [ԑi] en [au]. Het zal wat moeite kosten om de uitspraak van deze klinkers onder de knie te krijgen. Naast de nieuwe klanken die voor het Nederlands geleerd moeten worden, zal ook geleerd moeten worden dat de [f] in het Nederlands wel aan het begin van een woord kan voorkomen en dat de [p] wel aan het einde van een woord kan staan. Medeklinkerclusters komen niet vaak voor in het Hebreeuws en kunnen dus in het begin ook problematisch zijn. Morfologie Lidwoorden Het Hebreeuws kent alleen een bepaald lidwoord dat onderscheid kan maken tussen mannelijke en vrouwelijke woorden. Er is dus geen onbepaald lidwoord en er is ook geen onzijdig geslacht, zoals we dat wel in het Nederlands kennen. Daarnaast komt het lidwoord in het Hebreeuws voor als een prefix in plaats van als zelfstandig woord. Deze nieuwe eigenschappen van naamwoorden zullen geleerd moeten worden. Wat afgeleerd zal moeten worden is het dubbele gebruik van lidwoorden. In het Hebreeuws krijgt een bijvoeglijk naamwoord hetzelfde lidwoord als het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort (bijv: de man de grote). In het Nederlands is één lidwoord voldoende. Naamwoorden De vorming van het meervoud en de functies van het bijvoeglijk naamwoord zijn in het Hebreeuws en Nederlands vergelijkbaar. Op dit gebied worden geen problemen verwacht. Een extra mogelijkheid in het Hebreeuws is wel de dualis. Dit is een vorm van een naamwoord dat aangeeft dat het specifiek om een tweetal gaat. In het Nederlands is hier geen onderscheid met het meervoud. Werkwoorden Er zijn 7 grammaticale structuren waarbinnen een werkwoord in het Hebreeuws vervoegd kan worden. Deze binyanim geven het aspect van de stam van het werkwoord weer. Niet ieder werkwoord past binnen iedere binyan. Werkwoorden kunnen in toekomende, tegenwoordige en verleden tijd door middel van een suffix worden vervoegd en passen zich daarbij in getal aan het onderwerp aan. In de toekomende en verleden tijd kan ook onderscheid gemaakt worden tussen personen. De vervoeging van werkwoorden lijkt dus op het Nederlands. Waar het Hebreeuws afwijkt ten opzichte van het Nederlands is het aantal betekenissen dat met één vervoeging tot stand kan worden gebracht. Het Nederlands kent namelijk nog onderscheid in voltooidheid binnen de toekomende, tegenwoordige en verleden tijd. Dit is in het Hebreeuws niet het geval. Voorzetsels Voorzetsels in het Hebreeuws zijn vrije of gebonden (prefix) morfemen in plaats van alleen vrije morfemen zoals in het Nederlands. Het los schrijven van voorzetsels zal aangeleerd moeten worden. Syntaxis De woordvolgorde van het Hebreeuws is gelijk aan de woordvolgorde van de Nederlandse hoofdzin (SVO). Het formuleren van de Nederlandse bijzin zou daarom enigszins problematisch kunnen zijn. Daarnaast is de woordvolgorde in het Hebreeuws niet zo vast als in het Nederlands, omdat door de rijkere inflectie de functie van een woord al duidelijk is. Soms is er in het Hebreeuws sprake van een VSO volgorde. Bij het formuleren van een ja/nee-vraagzin, blijft de zinsvolgorde onveranderd, maar wordt de vraag door middel van intonatie duidelijk gemaakt. Bij een vraagzin met een van de vraagwoorden wat, waar, wanneer en hoe wordt het vraagwoord op de eerste positie van de zin geplaatst, maar blijft de volgorde van de rest van de zin gelijk. |