Morfologie
Naamwoorden Pools is een taal met een rijke morfologie; zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, telwoorden en voornaamwoorden worden verbogen, en de vorm hangt af van: 1. de naamval 2. getal (enkelvoud of meervoud) 3. grammaticaal geslacht (enkelvoud: mannelijk/vrouwelijk/onzijdig, en meervoud: mannelijke personen en overige). Er zijn zeven naamvallen, waarvan elke naamval door verschillende suffixen gekenmerkt wordt (zie tabel 1). De suffixen markeren zowel getal als naamval. De keuze voor een suffix hangt af van het geslacht. Als er meer dan één suffix voor een geslacht bestaat, hangt de keuze tussen deze suffixen af van fonologische en/of semantische factoren. Een fonologische factor is bijvoorbeeld de eindklank van de stam van het woord, een semantische factor is bijvoorbeeld wie de ontvanger is. Tabel 1 (Dabrowska, 2006).
Het casusmarkeringschema voor het enkelvoud van het Pools. De klanken tussen haakjes geven aan hoe de uitspraak kan worden in een bepaalde fonologische context. Het ‘-symbool indiceert dat de suffix zorgt voor palatalisatie van de voorgaande consonant. De morfologische vorm waarin kinderen een zelfstandig naamwoord de eerste keer horen heeft invloed op het kunnen vervoegen naar een andere morfologische vorm. Er lijkt hierbij geen sprake te zijn van een effect van frequentie (Krajewski et al., 2011). Er is voor het Pools geen default-suffix. Dit betekent dat je, als je het even niet meer weet, niet kunt terugvallen op een vorm die in de meeste gevallen goed is. Adjectieven en voornaamwoorden De Poolse taal kent acht soorten adjectieven: attributief (‘witte’, ‘kleine’), bezittelijk (‘mijn’), aanwijzend (‘deze’), distributief (‘elke’), vragend (‘welk’), relatief (‘welke’), onbepaald (‘wat’) en numeriek (‘één). Elk adjectief moet congrueren in naamval, getal en geslacht met het zelfstandig naamwoord, of met het voornaamwoord, waarover het iets zegt. Attributieve adjectieven zijn vergelijkbaar met de bijvoeglijke naamwoorden in het Nederlands; het bijvoeglijk naamwoord kan – in het Nederlands en in het Pools - zowel voor als achter het zelfstandige naamwoord geplaatst worden. De overige adjectieven worden in het Nederlands aangeduid als voornaamwoorden: bezittelijk, aanwijzend, kwantitief, vragend, relatief en onbepaald. Numerieke adjectieven zijn in het Nederlands bekend als telwoorden. De verbuiging van de telwoorden in het Pools wordt bepaald door naamval en getal. De vorm van het telwoord is afhankelijk van hetgeen er geteld wordt. ‘Twee paarden’ is in het Pools bijvoorbeeld dwa konie, maar ‘twee jongens’ is dwaj chłopcydwóch chłopców. ‘Twee meisjes’ daarentegen is dwie dziewczynki, en ‘twee kinderen’ is dwoje dzieci. Eén betrekkelijk voornaamwoord is ‘który’ (nominatief) en komt in alle naamvallen voor. In het Nederlands wordt onderscheid gemaakt tussen ‘welk(e)’, ‘dat’, ‘wat’, ‘die’, ‘hetwelk’ en ‘hetgeen’. Dit betrekkelijk voornaamwoord wordt in betrekkelijke bijzinnen als eerste woord gebruikt. Voor personen worden de betrekkelijk voornaamwoorden 'czyj' (‘wiens’) en ‘kto’ (‘wie’) gebruikt. Ook deze voornaamwoorden komen in iedere naamval voor. To jest kamień, który błyszczy. Dit is steen die-Nom glimt. To jest jabłko, które chłopiec je. Dit is appel die-Acc jongen eet. (Voorbeelden uit McDaniel & Lach, 2009) Lidwoorden Er wordt in het Pools geen gebruik gemaakt van lidwoorden. Werkwoorden De vervoeging van werkwoorden is afhankelijk van persoon, getal, geslacht, tijd, wijs, vorm en aspect. Met name het juiste gebruik van het werkwoordenaspect wordt voor tweede-taalverwervers van het Pools als een moeilijke taak beschouwd; prefixen en suffixen die aan het werkwoord worden toegevoegd drukken bijvoorbeeld (on)voltooiing van een activiteit uit, maar kunnen ook aangeven of een activiteit herhaaldelijk plaatsvindt, of begonnen is, of een gewoonte uitdrukt. Van Hout (2008) ontdekte dat Poolse kinderen de perfectieve tegenwoordige tijd (te interpreteren als ‘ik zal een boterham eten’) op 3-jarige leeftijd beheersen. Er zijn vier werkwoordtijden in het Pools: imperfectieve tegenwoordige tijd (een handeling die nu nog voortduurt: ‘ik ben een boterham aan het eten’, ‘ik eet een boterham’), imperfectieve verleden tijd (een voortdurende handeling in het verleden: ‘ik was een boterham aan het eten’), de al genoemde perfectieve tegenwoordige tijd en de perfectieve verleden tijd (een afgeronde handeling in het verleden: ‘ik at een boterham’). Alle werkwoorden zijn ofwel perfectief ofwel imperfectief. Er zijn geen aparte vormen voor voltooide tijd. Imperfectieve werkwoorden hebben de eenvoudigste morfologie met weinig tot geen prefixen (voorvoegsels). De perfectieve werkwoorden worden gevormd door het gebruik van een prefix. Er is niet, zoals bij de Nederlandse voltooide tijd, maar één prefix (‘ge-‘), maar de werkwoorden kunnen verschillende prefixen hebben, waarmee de handeling nog meer gespecificeerd wordt. De werkwoorden hebben naast een prefix wanneer het gaat om perfectief in elke tijd suffixen (uitgangen) voor persoon. Naast het onderscheid in personen dat in het Nederlands ook wordt gemaakt (eerste persoon, tweede persoon, etc.), zijn tevens verschillende uitgangen voor mannelijke en vrouwelijke personen aanwezig in de verleden tijd. De werkwoordsuffixen die gebruikt worden bij werkwoorden die als het werkwoord budował// (‘bouwen’) vervoegd worden staan weergegeven in tabel 2. Er zijn in totaal 11 verschillende groepen werkwoorden die hun eigen vervoeging hebben. Daarnaast bestaan in het Pools ook onregelmatige werkwoorden. Alle werkwoordvervoegingen in het Pools hebben een uitgang. Dit verschilt van het Nederlands, waarin van de stam (ik-vorm) wordt uitgegaan voor de verdere vervoegingen. Er is in het Pools een aparte affix voor respectievelijk aspect (perfectief vs. imperfectief) en tijd. Om zinsdelen niet te laten overlappen wordt onder andere gebruik gemaakt van het woordje ‘jak’, dat staat voor ‘als’. Poolse kinderen leren dit woord al snel te gebruiken in de taal, 4-5 maanden eerder dan Engelse kinderen ‘when’ en ‘after’ leren (Pawlak et al., 2006). Dit kan veroorzaakt worden doordat Engelse kinderen onderscheid moeten kunnen maken tussen de betekenis van ‘when’ en ‘after’, terwijl in het Pools slechts één woord gebruikt wordt.
In het Nederlands gebruiken wij een koppelwerkwoord in een zin als ‘Jan is mijn beste vriend’. In het Pools kan naast het gebruik van een koppelwerkwoord gekozen worden voor een ‘koppelvoornaamwoord’, waarbij het werkwoord al dan niet weggelaten wordt. Bijvoorbeeld: ‘Jan to mój najlepszy przyjaciel’ (Jan koppelvoornaamwoord mijn beste vriend) waarbij ‘to’ het koppelvoornaamwoord is. Dit koppelvoornaamwoord ‘to’ is per tijd en geslacht van het subject gelijk Mogelijke fouten door NT2-problematiek Problemen met het vervoegen van werkwoorden zouden kunnen voorkomen: doordat de kinderen gewend zijn alle vervoegde werkwoorden van een suffix te voorzien, kunnen zij eventueel geneigd zijn dit voor het Nederlands ook te doen. Daarentegen is het ook mogelijk dat zij, juist omdat het Nederlands weinig verschillende uitgangen heeft, voor elk vervoegde werkwoord hetzelfde suffix gebruiken. Ook is de verdeling in werkwoordtijden voor het Pools anders dan voor het Nederlands. Hierin kunnen kinderen fouten maken. Het Nederlands heeft veel onregelmatige werkwoorden. Dit is voor alle anderstaligen moeilijker omdat deze allemaal apart moeten worden aangeleerd. Dit zal voor Poolse kinderen niet anders zijn. Dit zijn hypotheses, er zijn geen publicaties over dit onderwerp gevonden. |