Morfologie
Meervoud van zelfstandige naamwoorden:
In het Fries wordt het meervoud gevormd door, net als in het Nederlands, ‘s’ of ‘-en’ achter het enkelvoud te zetten. Het meervoud van leffert (‘lafaard’) is bijvoorbeeld lefferts (‘lafaards’) en het meervoud van tún (‘tuin’) is tunen (‘tuinen’). Wanneer welke vorm gebruikt wordt is vergelijkbaar met het Nederlands. Wat wel anders is, is dat in het meervoud soms breking of verkorting optreedt. De tweeklanken die eindigen op een schwa (zie ‘Fonologie’) veranderen in het meervoud soms van vorm. Neem stien - stiennen (‘steen - stenen’): de [i] (plus [ǝ]) verandert in [ji]: [stiǝn] - [stjinǝn]. Dit proces wordt breking genoemd Ook kan verkorting plaatsvinden. Dit betekent dat in het enkelvoud een lange klinker gebruikt wordt, maar in het meervoud een korte (hân – hannen, ‘hand – handen’). Verkleinwoorden: Verkleinwoorden worden gevormd door ‘-ke’, ‘-tsje’ of ‘-je’ achter het zelfstandig naamwoord te zetten: - Zelfstandige naamwoorden die eindigen op een klinker of op ‘m’, ‘p’, ‘be’, ‘f’, ‘ve’, ‘s’, ‘ze’, ‘r’ of ‘w’ krijgen ‘-ke’ (bijvoorbeeld stof – stofke). - Zelfstandige naamwoorden die eindigen op ‘l’, ‘n’, ‘t’ of ‘d’ krijgen ‘-tsje’ (bijvoorbeeld pael – paeltsje). - Woorden die eindigen op ‘k’, ‘ng’, ‘ch’ of ‘ge’ krijgen ‘-je’. Ook bij verkleinwoorden kan breking of verkorting plaatsvinden. Lidwoorden: sommige zelfstandig naamwoorden krijgen het lidwoord de, andere krijgen it, vergelijkbaar met het Nederlandse ‘de’ en ‘het’. Er zijn een aantal woorden waar in het Nederlands ‘de’ wordt gebruikt en in het Fries it (zoals it boadskip, ‘de boodschap’) of andersom (zoals de hikke, ‘het hek’). Werkwoordvervoegingen: in het Nederlands eindigt het hele werkwoord (het infinitief) bijna altijd op ‘-en’. In het Fries zijn er daarentegen twee mogelijkheden: ‘-je’ (bijvoorbeeld wurkje, ‘werken’) of ‘-e’ (bijvoorbeeld pakke, ‘pakken’ of telle, ‘tellen’). De stam krijg je door ‘-e’ of ‘-je’ van het infinitief af te halen (wurk, pak, tel). De vervoeging van ‘-e’-werkwoorden in de tegenwoordige en verleden tijd gaat bijna hetzelfde als in het Nederlands. Hieronder zie je een voorbeeld van de werkwoorden pakke en telle: Er zijn een aantal verschillen:
- In de tweede persoon enkelvoud (do/’jij’) wordt in de tegenwoordige tijd stam + –st gebruikt (in plaats van het Nederlandse ‘-t’) en in de verleden tijd stam + -test of stam + -dest (in plaats van het Nederlandse ‘-te’ of ‘-de’). - Het voltooid deelwoord krijgt geen ‘-ge’ (zoals het Nederlandse ‘gepakt’ en ‘geteld’). Of in de verleden tijd en in het voltooid deelwoord ‘t’ of ‘d’ gebruikt moet worden, valt overigens op dezelfde manier te bepalen als in het Nederlands. - Het woord do (‘jij’) wordt niet altijd uitgesproken of gaat soms samen met het werkwoord. Dit gebeurt meestal in zinnen waar het werkwoord voor de persoonsvorm komt, bijvoorbeeld vraagzinnen (bijvoorbeeld in de zin heinst do de bal?, ‘vang jij de bal?’, wordt heinsto, heinste of heinst gebruikt). In gewone zinnen kan do ook weggelaten worden (soest ek mei in plaats van do soest ek mei, ‘jij zou ook mee(gaan)’). - Voor de formele vorm (jo, ‘u’) wordt de meervoudsvorm van het werkwoord gebruikt wordt, terwijl in het Nederlands de tweede persoon enkelvoud gebruikt wordt (jo pakke, ‘u pakt’). Werkwoorden eindigend op –je zijn minder vergelijkbaar met het Nederlands. Hieronder staat weer een voorbeeld, ditmaal met de werkwoorden wurkje (‘werken’) en wenje(wonen): Natuurlijk kent het Fries ook onregelmatige werkwoorden. Vaak worden die gevormd door klinkerwisseling (zoals in het Nederlandse ‘ik loop’, ‘ik liep’). Een aantal werkwoorden zijn in het Fries regelmatig en in het Nederlands niet (bijvoorbeeld stige, ‘stijgen’) of andersom (bijvoorbeeld minge, ‘mengen’).
|