Verwerving
Er is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de taalontwikkeling van Friese kinderen. Jelske Dijkstra heeft echter in 2008 de F-TARSP ontwikkeld. De F-TARSP is een Friese bewerking van de Nederlandse TARSP (Taal Analyse Remediëring en Screening Procedure (Schlichting, 2005)). De F-TARSP is een taalinstrument dat gebruikt kan worden om het grammaticale ontwikkelingsniveau van een Friestalig kind te bepalen. Het is bedoeld voor kinderen tot ongeveer 4 jaar en drie maanden. Om het instrument te kunnen ontwikkelen, zijn spontane taaluitingen van 100 Friestalige kinderen bestudeerd. Het gaat om kinderen tussen 1 jaar en negen maanden en 4 jaar en twee maanden oud bij wie thuis overwegend Fries wordt gesproken. Van alle kinderen, die voor zover bekend een normale taalontwikkeling hebben, zijn 200 Friese taaluitingen bestudeerd.
In het onderzoek is bekeken in welke volgorde de kinderen bepaalde grammaticale constructies verwerven. Ook is er bekeken vanaf welke leeftijd een bepaalde constructie gemiddeld gebruikt wordt. Dit onderzoek heeft dus bijgedragen aan meer duidelijkheid over hoe de normale taalontwikkeling van Friessprekende kinderen verloopt. Uit het onderzoek blijkt dat er veel overeenkomsten zijn tussen het Fries en het Nederlands. Toch zijn er aan aantal verschillen (voorbeelden komen uit onderzoek van Dijkstra, 2008): Morfologische verschillen: - In het onderdeel ‘morfologie’ hierboven werd al besproken dat de vorm do (‘jij’) weggelaten kan worden. Uit dit onderzoek blijkt dat dit door de kinderen ook regelmatig gedaan wordt, waardoor deze vorm veel minder gebruikt wordt dan in het Nederlands. - Ook de vorm dy (als in ik bin sa wer by dy, ‘ik ben zo weer bij je’) werd door de kinderen erg weinig gebruikt. In plaats daarvan werden de vormen my (‘mij/me’) en him(‘hem’) en soms ús (‘ons’) of har (‘haar’) gebruikt. - De vorm sy of se kan zowel naar het enkelvoud (se kin noch net lêze, ‘ze kan nog niet lezen’) als naar het meervoud verwijzen (bijvoorbeeld se skrikke noait wekker, ‘zeschrikken nooit wakker’). De meervoudsvorm wordt, in vergelijking met het Nederlands, pas relatief laat gebruikt. - Een constructie die niet in het Nederlands voorkomt en wel in het Fries is de werkwoordsvervoeging van de tweede persoon enkelvoud (stam+(e)st) die ook hierboven is besproken in het onderdeel ‘fonologie’. Syntactische verschillen: - De combinatie ‘bijvoeglijk woord’ + ‘zelfstandig naamwoord’ (bijvoorbeeld allegear skûm, ‘allemaal schuim’) wordt door kinderen in het Fries pas later gebruikt dan in het Nederlands. - Ook de combinatie dit of dat + ‘zelfstandig naamwoord’ (bijvoorbeeld dit boekje, ‘dit boekje’) wordt door Friessprekende kinderen relatief laat voor het eerst gebruikt. - Het voltooid deelwoord wordt relatief laat gebruikt. Wat wel hetzelfde is als in het Nederlands, is dat het voltooid deelwoord (bijvoorbeeld ikke goed dien, ‘ik goed gedaan’) een fase eerder verschijnt dan de combinatie hulpwerkwoord + voltooid deelwoord (zoals mem hat him al pakt, ‘mama heeft hem al gepakt’). |