Transferfouten
Het Fries lijkt in veel opzichten op het Nederlands. Er zijn echter ook veel verschillen. Een kind dat zowel Fries als Nederlands spreekt zou een element uit het Fries in het Nederlands kunnen gebruiken, terwijl dat in het Nederlands niet correct is (of andersom). Om te kunnen onderzoeken of een kind een taalstoornis heeft, is het van belang om te weten welke fouten veroorzaakt zouden kunnen worden door de tweede taal en welke waarschijnlijk veroorzaakt worden door de taalstoornis. Hieronder zullen daarom de belangrijkste verschillen tussen het Nederlands en het Fries worden besproken, waarna er aangegeven wordt tot wat voor soort fouten in het Nederlands deze zouden kunnen leiden. De verschillen zijn opgedeeld in domeinen (fonologie, morfologie en syntaxis) die allemaal kort besproken worden. In paragraaf 2 worden de specifieke kenmerken van het Fries uitgebreider besproken: hier zijn aanvullingen en voorbeelden bij onderstaande informatie te vinden.
Fonologie De korte klinkers, lange klinkers en tweeklanken kunnen in het Fries vaak op meerdere manieren worden uitgesproken (kort of lang), terwijl dit in het Nederlands niet altijd het geval is. Hiernaast wordt bij woorden die eindigen op '-en' vaak de 'e' niet uitgesproken, terwijl de 'n' verlengd wordt. Dit geldt ook voor woorden die eindigen op ‘-em’, ‘-el’ en ‘-er’. Verder worden in het Fries, in tegenstelling tot in het Nederlands, klinkers voor een ‘f’, ‘w’, ‘s’, ‘z’, ‘r’, ‘l’ of ‘j’ soms door de neus uitgesproken. Het ligt dus in de lijn der verwachtingen dat kinderen met Fries als moedertaal problemen met deze aspecten van de uitspraak. Zo kunnen ze klinkers of tweeklanken gebruiken die in het Nederlands niet voorkomen, de 'e' weglaten bij een slot-'en' of klinkers door de neus uitspreken. Wanneer dit verschijnsel optreedt bij de Nederlandse uitspraak hoeft dit dus geen teken van TOS te zijn. Morfologie In het Fries treedt er soms breking of verkorting op bij meervoudsvorming: tweeklanken die eindigen op een schwa ('-en') veranderen dan van vorm. Bij breking wordt bijvoorbeeld stien (steen) stjienen (in plaats van stienen), en bij verkorting wordt in enkelvoud een lange klinker gebruikt terwijl bij meervoud een kort wordt gebruikt (hân - hannen). Een ander morfologisch verschil tussen het Fries en het Nederlands ligt in de uitgangen van verkleinwoorden: deze zijn in het Fries zijn enigszins anders dan in het Nederlands (‘-ke’, ‘-tsje’ maar ook het Nederlandse ‘-je’). Ook lidwoorden in het Fries zijn verschillend met de lidwoorden in het Nederlands. Het in het Nederlands betekent it in het Fries. De is in het Fries eveneens de, maar wordt niet altijd bij dezelfde woorden als in het Nederlands gebruikt (it boadskip in plaats van de boodschap). Tot slot is er nog een aantal verschillen in de werkwoordsvervoegingen. In het Nederlands eindigt het hele werkwoord (het infinitief) bijna altijd op ‘-en’. In het Fries zijn er daarentegen twee mogelijkheden: ‘-je’ (bijvoorbeeld wurkje, ‘werken’) of ‘-e’ (bijvoorbeeld pakke, ‘pakken’ of telle, ‘tellen’). De stam krijg je door ‘-e’ of ‘-je’ van het infinitief af te halen (wurk, pak, tel). De vervoeging van ‘-e’-werkwoorden in de tegenwoordige en verleden tijd gaat bijna hetzelfde als in het Nederlands. Er zijn echter een aantal verschillen: zo krijgt het voltooid deelwoord krijgt geen ‘-ge’ (zoals het Nederlandse ‘gepakt’ en ‘geteld’). Ook wordt het woord do (‘jij’) wordt niet altijd uitgesproken of gaat soms samen met het werkwoord. Verder wordt voor de formele vorm (jo, ‘u’) de meervoudsvorm van het werkwoord gebruikt, in tegenstelling tot bij het Nederlands. Werkwoorden eindigend op –je zijn minder vergelijkbaar met het Nederlands: een voorbeeld van de vervoeging hiervan is te zien in paragraaf 2. Verder kent het Fries ook onregelmatige werkwoorden. Een aantal werkwoorden zijn in het Fries regelmatig en in het Nederlands niet (bijvoorbeeld stige, ‘stijgen’) of andersom (bijvoorbeeld minge, ‘mengen’). Samenvattend ligt het dus in de lijn der verwachtingen dat bovenstaande aspecten transferfouten opleveren wanneer een kind met de moedertaal Fries Nederlands leert. Er kan breking of verkorting plaatsvinden, verkleinwoorden kunnen onjuiste uitgangen krijgen, lidwoorden kunnen incorrect gebruikt worden of kinderen kunnen fouten maken in de werkwoordsvervoeging (bij zowel sterke als zwakke werkwoorden). Dit hoeven dus niet altijd aanwijzingen voor TOS te zijn. Voor details over de Friese werkwoordsvervoeging kan paragraaf 2 geraadpleegd worden. Syntaxis De woordvolgorde in het Fries komt grotendeels overeen met de woordvolgorde in het Nederlands. In het Fries staat echter in bijzinnen de persoonsvorm altijd helemaal achteraan de zin, terwijl deze in het Nederlands (meestal) vooraan de groep van werkwoorden staat. Verder wordt er, wanneer er naast een voltooid deelwoord en een persoonsvorm nóg een werkwoord in de zin staat, nog steeds het voltooid deelwoord gebruikt. In het Nederlands is dit niet het geval ('ik heb hem horen zingen' tegenover 'ik haw him sjongen heard'). Tot slot is het in het Fries, in tegenstelling tot in het Nederlands, mogelijk om een woord achter een voorzetselgroep helemaal vooraan de zin te zetten. In het Nederlands kan dit niet ('ik houd niet van praten' tegenover 'praten hâld ik net fan). Bovenstaande aspecten zouden dus kunnen leiden tot bijvoorbeeld fouten in de volgorde van werkwoorden of de plaatsing van werkwoorden bij voorzetselgroepen. Er kunnen transferfouten worden gemaakt in de volgorde van werkwoorden binnen de bijzin, in het gebruik van het voltooid deelwoord of woordplaatsing bij voorzetselgroepen. Dit hoeven wederom geen tekenen van TOS te zijn. Pragmatiek Binnen de pragmatiek zijn er weinig transferfouten te verwachten bij Friese kinderen die Nederlands leren. Een klein probleem kan zijn dat het kind niet zoveel Fries spreekt als dat het kan, omdat Nederlands vrijwel altijd de dominante taal is. |